Bouwkundige woordenlijst
Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Benaming | Uitleg of omschrijving |
Apsis | In een kerk: nisvormige sluiting van een koor, schip (ook aan de westzijde), dwarsarm, zijbeuk of zijkapel. |
Arcade of arcatuur | Uit een reeks bogen bestaande galerij, zowel binnen als buiten een gebouw. |
Architraaf | Geprofileerde band onder de kroonlijst; ook de omlijsting van een deur- of raamkozijn. Het onderste, dragende deel van een hoofdgestel, meestal rustend op een kapiteel. |
Attiek | Verhoging boven kroonlijst van een gevel. |
Beklamping | Dunne bekleding van metselwerk op muur. |
Boogveld | Achtervlak van een boog, die geen doorzicht biedt. |
Bossing | Schuin afgewerkte kant van een paneel. |
Bovenlicht | Raam boven de voordeur van huizen. |
Cartouche | Met krullen versierd vlak waarop meestal een opschrift is aangebracht. |
Console | Kraagsteen, dienend om een blak, kroonlijst of boog te steunen. |
Cordonlijst | Uitspringende lijst langs een gevel. |
Dakruiter | Koepeltje op het dak. |
Dakschild | Vlak van een zadel-, tent- of wolfdak. |
Diefijzer | Metalen tralie, bestaande uit een staaf met een vierkante, rechthoekige of ronde doorsnede, soms getorst. Meerdere diefijzers zijn aangebracht in de dag van een raamkozijn of in de steendag van een vensteropening in een kelder of op de begane grond. |
Druppen | Cilindervormige versieringen aan de onderkant van een uitstekende balk. |
Fries | Horizontale strook langs een gevel, meestal met beeldhouwwerk versierd. |
Fronton | Bekroning van de gevel (soms ook bij vensters of ingang). |
Gebosseerd | Voorzien van bossingen. |
Gepleisterd | Voorzien van een pleisterlaag. |
Gording | 1. Houten ligger, aangebracht in de lengterichting van een kap, waarvan twee zijden evenwijdig zijn aan het dakvlak. 2. Houten koppelbalk voor langs de palen van een beschoeiing. 3. Koppeling van hout tussen twee stenen elementen, b.v. trekstang tussen twee kolommen. |
Kalf | Bovendorpel van een kozijn, dwarsregel tussen deur en bovenlicht. |
Kinderbalk, -bint | Elk van de dunnere of kortere evenwijdige balken, ingelaten, gekeept over of opgelegd op de zwaardere moerbalken van een balklaag. Daarover is een houten vloer aangebracht. |
Klos | Blokje waarmee iets op zijn plaats wordt gehouden of gesteund. |
Korfboog | Boog in de vorm van een halve, liggende ellips. |
Kornis | Kroonlijst. |
Kraagsteen | In muur gemetselde uitstekende steen. |
Kroonlijst | Bovenste lijst ter bekroning van gebouw. |
Kruisbloem | Versiering van de top van een puntgevel of van een pinakel in de gedaante van een bloem op een hals, met naar vier kanten uitstaande kelkbladeren en een knop in het midden daarbovenuit. |
Kuif | Geornamenteerd bovenstuk. |
Medaillon | Gevelversiering. |
Mezzanin | Halve verdieping, lage verdieping. |
Moerbalk, -bint | 1. Balk waarin kortere balkstukken zijn opgelegd of ingelaten, b.v. in een koorsluiting. 2. Onderslagbalk. 3. Balk waarin of waarop kinderbalken zijn opgelegd. |
Muurdam | Smal stuk muur tussen twee openingen. |
Ojief | Zeer gebruikelijk profiel dat wellicht zijn naam ontleent aan de veelvoorkomende contour van gewelfribben in de gotiek. Het wordt gevormd door een in- en uitgezwenkte lijn, en wel: - beneden bol, boven hol - beneden hol, boven bol |
Ontlastingsboog | Boog gemetseld in een muur of boven een venster, die het bovenliggende metselwerk draagt. |
Overkragen | Over elkaar heensteken van steenlagen. |
Penant | 1. Steunbeer in het fundament van een gebouw. 2. Metselwerk in een gevel langs openingen. |
Pilaster | Iets uitspringende muurpijler. |
Pinakel | Slanke beëindiging in de vorm van een spits. |
Retabel | Achterbouw van een altaar, rustend op of hangend boven de altaartafel. Het retabel bestaat vaak uit een middenstuk van beeldhouwwerk in hout, steen of metaal, al dan niet gepolychromeerd. Het kan ook bestaan uit een schilderij en heeft vaak aan weerszijden beschilderde vleugels. De voorstelling op het middenstuk hebben doorgaans betrekking op het leven en lijden van Christus, Maria of een andere heilige. |
Risaliet | Vooruitspringend deel van een gevel. |
Roede | Dunne houten of metalen staaf, horizontaal en verticaal in een kozijn of raam geplaatst, waarin glasruiten worden bevestigd. |
Sleutelstuk | Houten console onder een moerbalk en daarmee stevig verbonden. Soms rijk versierd. |
Spiltrap | Wenteltrap waarvan aan één zijde de treden in een spil zijn gevat. |
Steunberen | Massieve verzwaring van een muurwerk om dit te versterken. |
Tandlijst | Lijst van blokjes. |
Tongewelf | Gewelf dat te beschouwen is als de bovenste helft van een liggende cilinder. De doorsnede is dan een halve cirkel, maar kan b.v. ook een spitsboog zijn. Het tongewelf is vaak voorzien van gordelbogen die op regelmatige afstanden geplaats zijn. |
Triglyph | Versiering in een fries op regelmatige afstanden van elkaar geplaatst. |
Travee | Afstand tussen twee steunpunten. |
Triglyph | Versiering in een fries op regelmatige afstanden van elkaar geplaatst. |
Tuitgevel | Gevel waarbij de top eindigt in een smalle rechthoekige hals. |
Voluut | Versiering in de vorm van een krul. |
Waaierzwik | Versiering van de raamkozijn, boven in de hoek van een venster. |
Waterlijst | Lijst met een hellend bovenvlak, waarlangs regenwater wegvloeit. |
Wimberg (frontaal) | Gotische steile topgevel boven vensters. |
Zadeldak | Dak gevormd door twee gelijkhellende dakvlakken die samenkomen in een nok. |
Zwik | Hoekstuk tussen een boog en de rechthoekige omlijsting waarin de boog gevat is. Er is vaak een versiering in aangebracht. |
Bron: Terry van Erp