De eerste zuster: Mieke de Bref

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 23 nov 2024 om 19:40 (Tekst vervangen - "18e" door "18<sup>e</sup>")
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Het eerste Schijndelse breischooltje

Enige jaren vóór de stichting van de congregatie had pastoor van Erp al gewerkt aan plannen om een eenvoudige meisjesschool te beginnen. Na zijn dagelijkse ronde door de tuin van de oude pastorie, waar hij graag zijn brevier bad, maakt hij blijkbaar regelmatig een gemoedelijk praatje met bakker Wouter van den Berg. Een brevier is een gebedenboek voor geestelijken, die op gezette tijden, over de dag verspreid, daaruit bidden en mediteren. Op zekere dag vraagt de parochieherder de Schijndelse bakker om een gunst, waar die op zijn beurt heel verbaasd van opkijkt namelijk om voor halve dagen zijn bakkerij te verhuren. In een eerder stadium had pastoor van Erp al eens door de bakkerij gelopen en de lengte- en breedtematen goed in zich opgenomen en ziet hier mogelijkheden om tot stichting van een schooltje over te gaan.

Wouter begrijpt nauwelijks wat er allemaal van hem gevraagd wordt, totdat pastoor van Erp zijn ideeën over een toekomstige meisjesschool ontvouwt, die hij wil onderbrengen in deze bakkerij. Hij heeft dan al de toezegging van twee dames, die bereid zijn een deel van de opvoeding der meisjes op zich te nemen. Het zijn de zus van de pastoor, bekend als Maria van Erp, en een zekere Helena van den Endepoel. Aangenomen mag worden dat de laatste de dochter is van Pieter van den Endepoel, een rentenier, die een huis en erf bezit van de 6e kwaliteitsklasse en als de buurman van de toenmalige roomse pastorie bekend staat. Hij woont aan de Lagestraat, later Heikantstraat, op kadastraal perceel D 124 binnen het huidige kloostercomplex.

Om de wetten van de liberale landsregering te omzeilen kiest de pastoor voorlopig dus voor een sober en onopvallend ‘schoolgebouw’ en laat er twee vakken onderwijzen namelijk handwerken en godsdienst. In dit uiterst primitief schoollokaal is de brei- en catechismusschool van start gegaan. Iedereen is enthousiast. Er bieden zich steeds meer leerlingen aan voor het ‘bakkerijschooltje’. De jubelstemming slaat echter plotseling om in intense droefheid. Maria van Erp, de meesteres van het breischooltje, wordt zwaar ziek en overlijdt al op 4 april 1833, slechts 24 jaren oud. Een gruwelijke tegenvaller voor pastoor van Erp, om zo plotseling zijn zus te moeten verliezen, waar hij zoveel verwachtingen van had. Voor zijn breischool zal hij snel iemand anders moeten vinden. Hij heeft er niet lang op hoeven wachten. Op dat moment woont in Schijndel de familie van der Kant, waarvan dochter Helena de taak van de overleden Maria van Erp overneemt. Zij betrekt met de allerjongste kinderen een kamer in de oude pastorie en de wat oudere kinderen blijven naar school gaan in de bakkerij. Op een dag komt er zelfs hoog bezoek!

Egidius, een broer van Helena van der Kant, studeert voor priester op het klein seminarie te Sint Michielsgestel. Tijdens zijn vakantie laat hij zijn zus weten dat hij het breischooltje graag eens van binnen zou willen zien. Bovendien belooft hij een studievriend mee te brengen, die tijdelijk onderdak genoot bij de familie Vughts in Schijndel. Achteraf blijkt dit de latere zalig verklaarde Peerke Donders te zijn, naar wie het weeshuis aan de Hoofdstraat is vernoemd. Beide priesterstudenten wonen een catechismusles en een wellevendheidslesje bij en zijn zeer onder de indruk. De kinderen blijken welopgevoed en als Petrus Donders hen trakteert reageren ze allemaal uiterst beleefd volgens de kroniekschrijfster.

Intussen is pastoor van Erp in gedachten al verder dan zijn breischool. Hij heeft hogere idealen en wil graag katholiek onderwijs voor meisjes, het liefst geleid door religieuze leerkrachten. Dat is de concrete aanzet geweest tot de op 1 november 1836 gerealiseerde stichting van de congregatie van de Zusters van Liefde.

Nadere bijzonderheden over Mieke de Bref

De familie de Bref duikt in de Boxtelse archieven al op in het midden van de 18e eeuw. In 1741 wordt tussen ’s-Hertogenbosch en Eindhoven de eerste steenweg aangelegd die uiteindelijk wordt doorgetrokken tot Luik. In Vught, ter hoogte van huize Voorburg, is een groot aantal jaren geleden een deel van die weg blootgelegd en een ANWB-bord geeft de voorbijganger de juiste informatie over de aanleg. Zo’n ‘straatweg’ is uiteraard voor de verkeers- en vervoerssituatie in Brabant een enorme verbetering, maar vraagt tegelijkertijd het nodige onderhoud. Een deel daarvan is in die tijd in handen van de bekende Boxtelse aannemer en landmeter Hendrik Verhees. Op diens ‘loonlijsten’ prijkt de naam van een zekere Lambert de Bref, wat de grootvader blijkt te zijn van Mieke de Bref. We schrijven dan 1766. Hij is vanuit Luik naar Boxtel gekomen en doet als eerste straatmaker met paard en wagen dienst tijdens de onderhoudswerkzaamheden van de nieuwe straatweg. Afhankelijk van het type werk wat men verricht wordt, volgens bepaalde loonklassen, resp. 4 tot 24 stuivers per dag verdiend. Grootvader De Bref wordt in 1769 als weduwnaar genoemd van Maria Tegenbosch. Op 3 december van dat jaar hertrouwt hij met Johanna Jacobsdr. van Brunschot. Uit dit huwelijk kennen we twee zonen nl. Martinus (24-02-1770) en Johannes (28-07-1772). De laatste, klompenmaker van beroep evenals zijn broer trouwens, huwt met Hendrina Koppen op 11 februari 1809 en dat huwelijk wordt gezegend met twee dochters nl. Lamberta (03-02-1810) en Annemarie of Mieke (28-08-1812). De zus van Mieke overlijdt al op 10-jarige leeftijd en Mieke verliest haar vader rond 1827 en haar moeder op 30 april 1829, dus ruim voordat ze samen met pastoor van Erp tot stichting van een religieuze congregatie zou besluiten. Een gemakkelijke jeugd zal ze dus beslist niet gehad hebben! Haar oom Martinus, die met haar naar Schijndel is gekomen, blijkt bij de zusters als ongehuwde bejaarde man verzorgd te zijn geweest en overlijdt op 73-jarige leeftijd op 8 januari 1844. Volgens een bevolkingsregister over de periode 1830-1840 staat hij in ieder geval ingeschreven onder de Lagestraat huisnummer 570, bekend als ‘het Klooster’. [1]

Bittere armoede binnen de kloostermuren

De oprichting van een meisjesschool is inmiddels een feit waarmee het personeel van de openbare school van meester Kaub allesbehalve blij is geweest. Van lieverlee trekt de zusterschool steeds meer kinderen aan en ontvolkt de openbare school. Dit is overigens niet zonder slag of stoot gegaan. De Schijndelse bevolking ziet aanvankelijk helemaal de noodzaak niet in van switchen van de ene school naar de andere. Meester Kaub heeft een redelijk goede reputatie en waarom dan de kinderen daar weghalen. Langzamerhand echter groeit het besef dat de belangeloze inzet van de liefdezusters uitstijgt boven wat men op de openbare school te bieden heeft en de plaatselijke parochieherder benut de kansel om de bevolking ervan te overtuigen dat gedegen katholiek onderwijs de hele dorpsgemeenschap ten goede komt. Zuster Vincentia heeft intussen haar diploma van ‘schoolhouderesse’ behaald. Zij schijnt in Tilburg een van de 20 tot 25 zusters geweest te zijn, die door meester Johan Heer zijn opgeleid. Onder haar bezielende leiding steekt de jonge kloostergemeenschap veel energie in de meisjesschool. Een meisjesschool die is opgegeven als ‘school van de 2e klasse’ , terwijl een meisjesschool van de 1e klasse bedoeld was voor niet-betalenden. Volgens insiders zijn de zusters hiermee door de mazen van de schoolwet van 1806 gekropen. Hoe dan ook…..de school groeit en langzamerhand bieden zich tevens meisjes aan om nader kennis te maken met het kloosterleven. Een reëel probleem in die dagen is blijkbaar de financiering van school en klooster. De schoolgelden zijn zeer laag, omdat veel kinderen uit allesbehalve vermogende gezinnen komen. Ook binnen de kloostermuren is men sterk afhankelijk van de goedwil van derden om het hoofd boven water te houden. Pastoor van Erp stelt al het mogelijke in het werk om bij de welgestelden in het dorp allerlei giften in geld als in natura los te krijgen. Uit mondelinge overlevering zijn verhalen bekend van de ‘zusters van het eerste uur’, die het aan tafel moesten doen met half gebroken bordjes, kommetjes, saus- en melkkannetjes, een uiterst strenge levenswijze met veel vastendagen, met een dagelijks ontbijt bestaande uit slechts één sneetje zwart brood en een kwart sneetje wittebrood. In de avonduren verzamelden alle zusters zich uit spaarzaamheid bewust in één vertrek met enkele brandende kaarsen, om daar samen te kunnen werken. Boven op de slaapzaal stond slechts een klein stompje kaars om de zaal enigszins te verlichten. Dat is misschien nog maar het topje van de ijsberg geweest!

Zowel de pastoor als zuster Vincentia de Bref, op 2 oktober 1840 tot eerste algemene overste gekozen, moeten toezien hoe zwaar het werk is en hoe menige jonge zuster, misschien ook wel ten gevolge van die bittere armoede en strengheid van leven, fysieke problemen krijgt en vroegtijdig overlijdt. Bovendien worstelt de stichter met een ander probleem….hoe krijg ik het geestelijk leven van de zusters op een juiste wijze gecombineerd met de dagelijkse liefdewerken. Hij maakt zich zorgen om de juiste balans tussen het ‘Ora et Labora’ of het ‘Bidt en Werkt’.

De firma Anna Maria de Bref en Compagnie

Op 10 december 1841 verschijnen de zeven eerste zusters bij de Schijndelse notaris Kornelis van Beverwijk en maken daar kenbaar, dat ze voornemens zijn ‘met elkander een associatie aan te gaan tot het oprichten van een huis of gesticht’ met als doel het geven van onderwijs en handwerken, talen en wetenschappen. Men wil dat doen aan kinderen van vermogenden en onvermogenden. Ook wil men in de noden van hulpbehoevenden voorzien. Dit gebeurt onder de vlag van een ‘associatie’, want van een zusterklooster mocht men toentertijd politiek gezien nog niet spreken. Binnen die associatie beschouwt men alles als gemeenschappelijk eigendom. De leden van de associatie zijn op dat moment de ‘mejuffrouwen’ Anna Maria de Bref, schoolhouderesse van beroep, Adriana Joanna van Buel, Maria Katharina de Leijer, Martina van Rooij, Katharina de Gier, Wilhelmina van Lith en tenslotte Nicolasina Spierings. Er worden dus ook geen kloosternamen gebruikt in dit wettelijk document. De uit 15 artikelen bestaande notariële akte is gepasseerd in aanwezigheid van de stichter Antonius van Erp en namens de gemeente de leerlooier Pieter van der Aa. De akte is verleden in het allereerste onderkomen van de zusters namelijk de oude pastorie, staande op het toenmalige kloosterterrein.

  1. mededeling van Jos Broeders