De griendwerker

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 3 sep 2024 om 10:39 (Nieuwe pagina aangemaakt met 'thumb|Griendwerker in de [[Biesbosch<br>Een goede waterhuishouding is van groot belang in de griendcultuur.]]Met het wel en wee van de grienden, het ruige, hardnekkige landschap, het vaak onbarmhartige klimaat, is het bestaan van de griendwerker diep verbonden. Door de eeuwen heen was het een leven van armoede, ondanks de lange, zware werkdagen. In de afgelegen gebieden was de griendwerker soms 6 dagen per week van h...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Griendwerker in de Biesbosch
Een goede waterhuishouding is van groot belang in de griendcultuur.

Met het wel en wee van de grienden, het ruige, hardnekkige landschap, het vaak onbarmhartige klimaat, is het bestaan van de griendwerker diep verbonden. Door de eeuwen heen was het een leven van armoede, ondanks de lange, zware werkdagen.

In de afgelegen gebieden was de griendwerker soms 6 dagen per week van huis; ver van huis. Uren lopen of roeien om er te komen; ´s maandagsmorgens al in het duister heen en ´s zaterdagsavond weer terug. Een week lang hakken, zwoegen en slepen, met koude nachten in de ´schrankkeet´; aanvankelijk een hut van wilgentakken en riet, later van hout of zelfs steen. ´Griend-uil´ noemde men hem spottend; onopvallend, maar altijd in het hout aanwezig. Zo zag hij er ook uit, zo was zijn aard: bonkig en taai, niet kapot te krijgen en ondanks alle moeite: elk jaar weer terug.

Een wilgenstruik kan voor verschillende doeleinden worden gebruikt, al naar gelang de dikte en lengte van het hout. De snijgrienden, te vergelijken met een rietveld, leveren alleen twijg voor bind- en vlechtwerk, dus hoofdzakelijk voor de mandenmakerijen. De hakgrienden, bestaande uit lage knotten (stoven), tot vrij zware knotwilgen, leveren materiaal voor diverse bestemmingen, zoals:

  • bonestokken voor de tuinbouw,
  • zwaardere stammen en rijshout (takkenbossen) voor de waterbouw,
  • hout voor schop- en harkstelen,
  • hoephout (hoepels) voor vaten,
  • band voor de lichtere haringkuipen.

Het gebruik van hoephout is echter allang verleden tijd.

Ook de waterhuishouding is belangrijk in de griendcultuur; greppeltjes voor de waterafvoer en dijken om het water op peil te houden. Griendhout groeit het best in laag polderland of dicht bij grote rivieren, maar het is geen waterplant. Met een goede bemesting kan zelfs een griend aangelegd worden op hogere gronden. Bij een juist beheer kan bijvoorbeeld een snijgriend 20 tot 30 jaar in produktie worden gehouden. Inmiddels maken veel van deze terreinen onderdeel uit van een beschermd landschap of natuurgebied.

Grienden worden vooral aangetroffen in de Biesbosch, in de buurt van grote rivieren in Utrecht en Zuid-Holland, in de IJsselstreek in Overijssel en de Betuwe.
De Biesbosch neemt hierbij een bijzondere plaats in. Deze streek bestond uit weiland-, polder- en turfwinningsgebied. Dat laatste ondermijnden de dijken tijdens de beruchte Elizabethvloed in 1421, zodat deze het in die zware storm begaven. Het gehele gebied (42000 ha) werd weer aan het open water toegevoegd.
Het door de Rijn en Maas aangevoerde zand en slib vormden platen en banken, die bij eb droogvielen, met daartussendoor kreken en killen. Het werd een uniek zoetwatergetijdegebied. Eerst schoot er de bies massaal wortel (´Biesbosch´), daarna het riet en op de al weer hogere platen: de wilg. Deze werd vanaf die tijd uitgebreid aangeplant.
En zo ontstond de griendcultuur.

Waarvoor wordt griendhout gebruikt en waar groeit griendhout?
Door aanslibbing begon de bodem bij eb droog te vallen.
Daarmee ontstonden groeimogelijkheden voor planten. De Bies, een plant die uitstekend gedijt in natte omstandigheden, werd een veelvoorkomend gewas, waaraan de Biesbosch ook zijn naam te danken heeft.
In de Biesbosch, alleen toegankelijk per boot, hebben door de eeuwen heen vele mensen emplooi gevonden, het gebied was alleen toegankelijk per boot. Met name visserij en jacht waren belangrijke middelen van bestaan. Met de komst van de bies deed een nieuwe ambacht zijn intrede. De biezensnijders gingen er in de zomer op uit groene biezen te oogsten. De biezen werden, nadat ze elders gedroogd waren, gebruikt voor het vlechten van matten en vloerkleden, zittingen en rugleuningen van stoelen.

De griendwerker wordt de ene keer in stukloon, per bos, uitbetaald; de andere keer is het aangenomen werk. Het griend wordt gebonden en aan schelven gezet op de plaats waar het afgevoerd kan worden. Het hele jaar door is er werk in het griend. In het winterseizoen volop dagwerk, daarbuiten enkel onderhoud. Daarom verdient de griendwerker er vaak ´s zomers wat bij als dagloner in de landbouw. Dat is een voor de handliggende combinatie, alleen al omdat ook sommige boeren vaak in het bezit zijn van menig bunder griend.

´Hakken van de lage stam´, noemt de griendwerker de activiteiten tussen de ´stoven´. Stoven zijn de lage knotten vlak boven de grond, waar vanaf de lang 2- of 3-jarige takken worden gekapt. Het hout wordt op de ´hak´, de hakplaats, aan bossen gelegd, zoveel als de griendwerker in een keer kan dragen. Zo´n bos heet een ´gang´. Het hout wordt ´aan de paal´ gesnoeid; dat is een staande paal die als hakblok dienst doet. Om stokken van dezelfde lengte te krijgen dient een liggende tak op twee staande stokken als maat; dit noemen ze de mik. De takken worden gesnoeid en opgebonden. Vervolgens wacht de zware gang door het laagstamgriend met het hout op de schouder, naar de verzamelplaats, waar het wordt opgehoopt tot het wordt verladen. Sorteren van het hout en afkorten op verschillende maten. Het materiaal wordt klaargemaakt voor diverse bestemmingen. Soms vraagt de rietdekker nog naar lange, rechte exemplaren. Als bonestokken zijn ze nog altijd gewild; in zowel de landbouw als bij particulier gebruik.

Bron digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp