De bende van de Witte Veer
Gruwelijke misdaden werden gepleegd door heel Holland, maar de Langstraat (Kaatsheuvel, Dongen, Sprang-Capelle, Waalwijk en omstreken) had veel last van Bende van de Witte Veer.
1721 was een barre tijd om te moeten leven. Centrale verwarming, telefoon en sociale opvang vanuit de regering bestond niet. Dus mensen moesten vooral voor zichzelf zorgen, waardoor samenwerking met bendeleden heel aantrekkelijk was. Daarvan terugkeren werd heel lastig omdat schooien en landlopen verboden was. Zo groeide de bende al snel uit tot meer van 300 mannen, vrouwen en kinderen. Dat zijn de geruchten in elk geval, want nooit is helemaal duidelijk geworden hoeveel mensen er nu precies inzaten. Dit omdat de meesten een alias gebruikten (schuilnaam) en omdat niet iedereen is opgepakt.
In 1727 kwamen ze aan hun eind toen Swarte Johannes met o.a. Schèle Griet werd opgepakt bij het stelen van een schaap op 't Hoekske (tussen Kaatsheuvel en Waalwijk). De resten van de rovershoofdman liggen in het Leikeven in De Moer.
Nu rest er niets dan een handvol historische gebouwen (o.a. Het Witte Kasteel in Loon op Zand, rechtbank in Den Haag) en herkenbare achternamen (o.a. Smits, De Jong, Zeylmans, Van Loon enz.) waarvan de nazaten van de Witte Veer nog leven. (Wij in Raamsdonk vragen herstelbetalingen!)
Bende gij d'r ok intje van den bende?
Driehonderd jaar geleden werden Brabant en ook andere delen van ons huidige vaderland onveilig gemaakt door “De bende van de Witte Veer”. Het was een grote groep zigeuners die in tenten en hutten van stro en riet woonden in het Ravensbos. Dat lag in Waspik, ’s Gravenmoer en Capelle. Dat waren toen nog Hollandse dorpen op de grens van Holland en Brabant. Voor de bende een gunstige plek, want als er een klopjacht werd gehouden, staken ze de grens naar Brabant over en daar had de Hollandse justitie niets te zeggen.
Vanuit hun kamp in dat grensgebied zorgde de bende voor veel geweld, overlast, angst en talloze slapeloze nachten. Tot in de verre omgeving. Met bedelen, overvallen en diefstal scharrelden de leden van de bende de kost bij elkaar.
Er waren in omliggende dorpen veel mensen die aan de aanwezigheid van de bende wat beleg op het dagelijks brood verdienden. Dat waren de helers en helpers die voor de bende onmisbaar waren. Het ging daarbij niet alleen om de arme bevolking, maar ook in dorpsbesturen zaten mensen die een graantje probeerden mee te pikken.
Over de activiteiten van de bende en de bevolking, maar ook over de criminele processen die een aantal voormalige helers en helpers letterlijk de kop kostten, gaat Han Verschure een boeiend verhaal vertellen. Klinkende namen van bendeleden als Zwarte Johannes, Alewijn Aertappel, Blommerantje, Lucretia en Arcules Peldertje zorgen voor weinig verheffende taferelen. Ze waren belangrijke schakels in het criminele circuit. Hun daden roepen de nodige weerzin op, maar soms zal de toehoorder ook het nodige medeleven voelen met mensen die de galg niet meer kunnen ontlopen.
Een vrolijke avond zal het niet worden en de kwalificatie “Wat een bende” zal in verschillende betekenissen op het verhaal van toepassing zijn.
Bron digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp