Landmeester eerste klasse: verschil tussen versies

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
(Nieuwe pagina aangemaakt met '<br><br> Bron digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp <br> Categorie:LandmeterCategorie:Kadaster')
 
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1: Regel 1:
=== Landmeterschap ===
Het landmeterschap was vóór de inlijving bij Frankrijk een vrij beroep, waarvoor de gegadigden in het gebied van de Generaliteit zich evenals de notarissen door de Raad van Brabant moesten laten examineren en admitteren. *  Deze Raad verleende hun na examinatie een commissie, waarin hun behalve enige voorschriften, op het meten betrekking hebbende, ook het houden van een register van alle behandelde zaken werd opgelegd, waaruit desverlangd aan partijen kopieën konden worden verstrekt. *  In deze verzameling is zowel van Henri als van J.B. Adan een dergelijk minuut-register over, van laatstgenoemde slechts één uit de jaren 1789-1791. *
Na 1795 neemt het Hof van Justitie deze bevoegdheid van zijn voorganger over, als blijkt uit een rapport, dat de commissie van Justitie en Instructie uit de leden van het Departementaal Bestuur van Brabant aan dat college op 30 december 1803 heeft uitgebracht, *  doch in het archief van het Hof van Justitie is geen register, slaande op deze bevoegdheid, overgebleven.
Bovengenoemd rapport was samengesteld naar aanleiding van een rekest, bij het Departementaal Bestuur ingediend door iemand, die tot landmeter verzocht geadmitteerd te worden; de commissie oordeelde, dat aangezien deze zaak noch bij het Departementaal reglement, noch bij de instructie van het Departementaal Gerechtshof was geregeld, het dienstig was, dat deze admissies voortaan na examinatie door het Departementaal Bestuur zouden geschieden. Aldus werd 21 februari 1804 besloten *  en kort daarna aan de gegadigde zijn commissie uitgereikt, hetgeen tot aan de inlijving bij Frankrijk nog aan 13 anderen ten deel viel. *
Ondertussen had het Departementaal Gerechtshof zich ook in dit opzicht de opvolger van het Hof van Justitie gevoeld en reeds in 1803 een landmeter geëxamineerd en geadmitteerd en het ging daarmede door ondanks bovengenoemde resolutie van 1804, waarbij het Departementaal Bestuur deze bevoegdheid zich zelve had voorbehouden. Tot mei 1810 admitteerde dit college in totaal 9 landmeters. *
De instructies waren nog geheel gelijk, wat de inhoud betreft, aan die van 1632, het houden van een minuutregister bleef voorgeschreven en over het gebruik van een bepaalde maat werd niets gezegd. De landmeters oefenden nog steeds hun beroep uit zowel in opdracht van publiekrechtelijke lichamen als in die van particulieren. Doch hierin kwam een begin van verandering, toen de Hoofd-commissie tot het werk der Verponding, teneinde te voldoen aan haar opdracht tot een billijker verdeling van de grondlasten te geraken, landmeters in dienst nam. Deze mochten volgens de instructie, vastgesteld door de Minister van Financiën op 9 augustus 1806 *  gedurende dit dienstverband in het geheel geen werkzaamheden voor anderen verrichten zonder speciale toestemming van de Minister. Ook mochten zij geen enkel gegeven, uit die opmetingen verkregen, aan derden mededelen. Bij een tweede besluit van diezelfde datum *  werd hun voorgeschreven meetkettingen van vijf Rijnlandse decimaalroeden te gebruiken, zodat althans bij de verpondingen voor het gehele land éénzelfde maat zou gelden; tevens werd hierbij de schaal van tien Rijnlandse roeden op de halve Rijnlandse duim ingevoerd, of wel een schaal van 1 : 2880. Een latere aanschrijving van de Minister van Financiën aan de Departementale Besturen van 28 augustus 1806 *  droeg aan laatstgenoemden op ten behoeve van de Hoofd-commissie zoveel mogelijk kaarten zowel van gemeente-, polder- en dijksbesturen als van particulieren ter leen te verzoeken. Onder de laatste categorie zullen de landmeters, speciaal zij, die in dienst van de Hoofd-commissie traden, een belangrijke groep hebben uitgemaakt.
Wij zien dan ook, dat J.B. Adan, in deze jaren landmeter-verificateur, zijn oude kaartmateriaal zowel van hem zelf als van zijn vader gebruikt voor zijn werkzaamheden aan de maatboeken, vooral blijkende uit het bijschrijven van de grootten in de Rijnlandse maat en in de vermelding van de namen der eigenaars en het gebruik van de grond. Waar hij tevoren toevallig reeds kaarten op de vereiste schaal had gemaakt, heeft hij deze precies zo kunnen overnemen voor de maatboeken.
Na de afstand van Nederland bezuiden de Waal aan Napoleon bij het verdrag van 10 maart 1810 werd bij Keizerlijk decreet van 19 oktober 1810 daar met ingang van 1 januari 1811 het Franse belastingstelsel ingevoerd. *  Daarmede onverbrekelijk verbonden was de invoering van het Franse kadaster en dit bracht voor de positie der landmeters een grote verandering mede: in plaats van beoefenaars van een vrij beroep werden zij nu ambtenaren, die alleen met toestemming van hun chef nog arbeid voor particulieren mochten verrichten; buiten de groep van aangestelden mocht niemand de landmeterij uitoefenen. *  Bij de doorvoering van een kadaster zou er trouwens voor anderen ook geen plaats meer zijn.
De benoeming tot landmeter der eerste klasse kon geschieden na gunstig afgelegd examen voor de ingenieur-verificateur, of na als landmeter der tweede klasse daartoe geschikt te zijn bevonden. *  Tevens werd zeer uitvoerig voorgeschreven, hoe de opmetingen voortaan zouden moeten geschieden en met welke werktuigen; voorts werd voorafgaande driehoeksmeting verplicht gesteld, het metrieke stelsel ingevoerd en schalen van 1 : 5000, 1 : 2500 en zo nodig 1 : 1250 voorgeschreven. *  De oude verpondingskaarten waren daardoor voor het nieuwe kadaster onbruikbaar geworden en men moest weer van meet af aan beginnen; doch toen het Napoleontische rijk in 1813 ineenstortte, was men hier daarmede nog niet vergevorderd.
Deze periode is trouwens in dit kaartmateriaal niet vertegenwoordigd behalve door de beide voorbeelden van opgemeten dorpen uit de Modellen van het Recueil Méthodique. *  Het is zelfs de vraag, of J.B. Adan aan het Franse kadaster verbonden is geweest, omdat hij reeds in 1810 maire van Wouw werd *  en verificateurs en landmeters geen andere bedieningen mochten uitoefenen. *
Na het herstel van de onafhankelijkheid werden de werkzaamheden aan het kadaster gestaakt, *  doch kort na de aanvaarding van de soevereiniteit over de Zuidelijke Nederlanden vaardigde Willem I de 30e september 1814 een besluit uit, waarbij deze in België zouden worden voortgezet. *  Reeds spoedig bleek, dat een hervatting in het Noorden eveneens zeer noodzakelijk was, wat werd uitgesproken in het 7e artikel van de wet tot regeling der middelen om de staatsuitgaven te bestrijden van 11 februari 1816 (Stbl. no. 14), doch eerst twee jaren later werd bij Kon. besluit van 5 februari 1818 no. 60 (Stbl. 1821, nr. 15) verklaard, *  dat de wetten en instructies, in België van kracht, ook in het Noorden behoorden te worden nagekomen en uitgevoerd.
Daarmede werden de maatregelen van de Franse tijd ten opzichte van de landmeterij wederom van kracht: de status van ambtenaar en verbod om daarbuiten het beroep uit te oefenen. Men liet zelfs in de Bijvoegsels op het Staatsblad van 1821 *  de Nederlandse vertaling van het Recueil Méthodique nog weer eens afdrukken na slechts enkele hoogst noodzakelijke wijzigingen er in te hebben aangebracht. Zelfs de bepaling van art. 3 van de resolutie van de directeur-generaal der directe belastingen en der posterijen van 6 juli 1820, *  dat de benoemingen door hem zelf en niet door de Gouverneurs der provincies zouden geschieden, was hierin niet eens verwerkt. Het metrieke stelsel, dat reeds bij Kon. besluit van 29 maart 1817 (Stbl. nr. 15) was voorgeschreven, diende vanzelfsprekend uitsluitend gebruikt te worden.
Ondanks deze dwingende bepalingen heeft J.B. Adan, die niet in dienst van het kadaster was getreden, doch burgemeester van Wouw was gebleven, na 1818 nog herhaaldelijk tot aan het jaar vóór zijn dood in 1841 metingen verricht, ja zelfs één ten behoeve van zijn zoon Henrik, de landmeter 1ste klasse. *  Lang niet altijd is daarbij het metrieke stelsel gebruikt, doch nog zeer vaak de oude landmaten, zodat hij in dat geval waarschijnlijk van zijn eigen vroegere metingen heeft gebruik gemaakt. Diezelfde zoon geeft bij zijn in dienst treden als landmeter bij het kadaster in 1826 als voorgaand beroep `landmeter' op, *  wel een bewijs, dat men in die eerste jaren na de herinrichting het met het verbod van landmeterij door particulieren niet zo nauw nam.
De opmetingen vorderden traag, doch in 1825 werd het ineens noodzakelijk de kadastrale metingen spoedig te voltooien, omdat tengevolge van de 20e titel van het 2e boek van het Burgerlijk Wetboek, vastgesteld bij de wet van 5 maart 1825 (Stbl. nr. 41), een nieuw hypothecair stelsel diende te worden ingevoerd, dat met de kadastrale indeling zou moeten werken. *  Bij een instructie van de Staatsraad-Administrateur der registratie en posterijen van 24 december 1825 *  werden verschillende bepalingen gemaakt, die uitvoering moesten geven aan het Kon. besluit van 21 december 1825 nr. 149, waarbij die bespoediging werd gelast. Eén van die maatregelen was de uitbreiding van het korps landmeters door de daartoe geschikte landmeters der tweede klasse eventueel na examen tot die der eerste klasse te bevorderen en alle kandidaten, kwekelingen en helpers een voorlopig examen naar hun geschiktheid voor landmeter der tweede klasse af te nemen en hen zo spoedig mogelijk in die rang te benoemen. Van de gelegenheid, dat daarna weder nieuwe kwekelingen konden worden geplaatst, heeft blijkbaar de jonge Henrik Adan gebruik gemaakt, die in het begin van 1826 als zodanig in dienst is getreden en een half jaar later tot landmeter 2e klasse is benoemd.
In 1831 waren de opmetingen in alle provincies, uitgezonderd Limburg, voltooid en daarmede was de grootste taak, aan de landmeters opgelegd, beëindigd.
De dienst werd bij Kon. besluit van 9 juli 1834 no. 52 tegen 1 augustus d.a.v. opgeheven en een van Bewaring van het kadaster ingesteld, waarbij vele landmeters o.a. ook H. Adan een plaats vonden. Voor de lotgevallen van deze dienst, die hier verder van geen belang zijn, moge ik verwijzen naar hetgeen hieronder bij de loopbaan van Henrik nog zal worden medegedeeld.
De ambtsbezigheden van de landmeters waren volgens paragraaf 35 van de Methodique Verzameling:
#het aftekenen der gemeenten, waarbij speciaal aan het vaststellen der grenzen enige paragrafen werden gewijd,
#de verdeling in secties,
#de driehoeksmeting ervan,
#het opnemen der eigenaars,
#het vervaardigen van het plan bij percelen,
#het algemeen tableau en
#het `grondmaken' (maken van de minuut) van het aanwijzend tableau der eigenaren en der eigendommen.
De neerslag van deze werkzaamheden bevindt zich natuurlijk in de archieven van het kadaster, doch in deze verzameling berusten een aantal overzichtskaarten en extracten uit het kadaster, wel van geen ander dan van Henrik Adan afkomstig en door hem bij zijn werk gebruikt. Verschillende van de bovengenoemde taken worden daarin weerspiegeld.
<br><br>
<br><br>
Bron digitalisering en Wiki opmaak: [[Terry van Erp]]
Bron digitalisering en Wiki opmaak: [[Terry van Erp]]
<br>
<br>
[[Categorie:Landmeter]][[Categorie:Kadaster]]
[[Categorie:Landmeter]][[Categorie:Kadaster]]

Versie van 4 okt 2024 18:03

Landmeterschap

Het landmeterschap was vóór de inlijving bij Frankrijk een vrij beroep, waarvoor de gegadigden in het gebied van de Generaliteit zich evenals de notarissen door de Raad van Brabant moesten laten examineren en admitteren. * Deze Raad verleende hun na examinatie een commissie, waarin hun behalve enige voorschriften, op het meten betrekking hebbende, ook het houden van een register van alle behandelde zaken werd opgelegd, waaruit desverlangd aan partijen kopieën konden worden verstrekt. * In deze verzameling is zowel van Henri als van J.B. Adan een dergelijk minuut-register over, van laatstgenoemde slechts één uit de jaren 1789-1791. *

Na 1795 neemt het Hof van Justitie deze bevoegdheid van zijn voorganger over, als blijkt uit een rapport, dat de commissie van Justitie en Instructie uit de leden van het Departementaal Bestuur van Brabant aan dat college op 30 december 1803 heeft uitgebracht, * doch in het archief van het Hof van Justitie is geen register, slaande op deze bevoegdheid, overgebleven. Bovengenoemd rapport was samengesteld naar aanleiding van een rekest, bij het Departementaal Bestuur ingediend door iemand, die tot landmeter verzocht geadmitteerd te worden; de commissie oordeelde, dat aangezien deze zaak noch bij het Departementaal reglement, noch bij de instructie van het Departementaal Gerechtshof was geregeld, het dienstig was, dat deze admissies voortaan na examinatie door het Departementaal Bestuur zouden geschieden. Aldus werd 21 februari 1804 besloten * en kort daarna aan de gegadigde zijn commissie uitgereikt, hetgeen tot aan de inlijving bij Frankrijk nog aan 13 anderen ten deel viel. * Ondertussen had het Departementaal Gerechtshof zich ook in dit opzicht de opvolger van het Hof van Justitie gevoeld en reeds in 1803 een landmeter geëxamineerd en geadmitteerd en het ging daarmede door ondanks bovengenoemde resolutie van 1804, waarbij het Departementaal Bestuur deze bevoegdheid zich zelve had voorbehouden. Tot mei 1810 admitteerde dit college in totaal 9 landmeters. * De instructies waren nog geheel gelijk, wat de inhoud betreft, aan die van 1632, het houden van een minuutregister bleef voorgeschreven en over het gebruik van een bepaalde maat werd niets gezegd. De landmeters oefenden nog steeds hun beroep uit zowel in opdracht van publiekrechtelijke lichamen als in die van particulieren. Doch hierin kwam een begin van verandering, toen de Hoofd-commissie tot het werk der Verponding, teneinde te voldoen aan haar opdracht tot een billijker verdeling van de grondlasten te geraken, landmeters in dienst nam. Deze mochten volgens de instructie, vastgesteld door de Minister van Financiën op 9 augustus 1806 * gedurende dit dienstverband in het geheel geen werkzaamheden voor anderen verrichten zonder speciale toestemming van de Minister. Ook mochten zij geen enkel gegeven, uit die opmetingen verkregen, aan derden mededelen. Bij een tweede besluit van diezelfde datum * werd hun voorgeschreven meetkettingen van vijf Rijnlandse decimaalroeden te gebruiken, zodat althans bij de verpondingen voor het gehele land éénzelfde maat zou gelden; tevens werd hierbij de schaal van tien Rijnlandse roeden op de halve Rijnlandse duim ingevoerd, of wel een schaal van 1 : 2880. Een latere aanschrijving van de Minister van Financiën aan de Departementale Besturen van 28 augustus 1806 * droeg aan laatstgenoemden op ten behoeve van de Hoofd-commissie zoveel mogelijk kaarten zowel van gemeente-, polder- en dijksbesturen als van particulieren ter leen te verzoeken. Onder de laatste categorie zullen de landmeters, speciaal zij, die in dienst van de Hoofd-commissie traden, een belangrijke groep hebben uitgemaakt. Wij zien dan ook, dat J.B. Adan, in deze jaren landmeter-verificateur, zijn oude kaartmateriaal zowel van hem zelf als van zijn vader gebruikt voor zijn werkzaamheden aan de maatboeken, vooral blijkende uit het bijschrijven van de grootten in de Rijnlandse maat en in de vermelding van de namen der eigenaars en het gebruik van de grond. Waar hij tevoren toevallig reeds kaarten op de vereiste schaal had gemaakt, heeft hij deze precies zo kunnen overnemen voor de maatboeken.

Na de afstand van Nederland bezuiden de Waal aan Napoleon bij het verdrag van 10 maart 1810 werd bij Keizerlijk decreet van 19 oktober 1810 daar met ingang van 1 januari 1811 het Franse belastingstelsel ingevoerd. * Daarmede onverbrekelijk verbonden was de invoering van het Franse kadaster en dit bracht voor de positie der landmeters een grote verandering mede: in plaats van beoefenaars van een vrij beroep werden zij nu ambtenaren, die alleen met toestemming van hun chef nog arbeid voor particulieren mochten verrichten; buiten de groep van aangestelden mocht niemand de landmeterij uitoefenen. * Bij de doorvoering van een kadaster zou er trouwens voor anderen ook geen plaats meer zijn.

De benoeming tot landmeter der eerste klasse kon geschieden na gunstig afgelegd examen voor de ingenieur-verificateur, of na als landmeter der tweede klasse daartoe geschikt te zijn bevonden. * Tevens werd zeer uitvoerig voorgeschreven, hoe de opmetingen voortaan zouden moeten geschieden en met welke werktuigen; voorts werd voorafgaande driehoeksmeting verplicht gesteld, het metrieke stelsel ingevoerd en schalen van 1 : 5000, 1 : 2500 en zo nodig 1 : 1250 voorgeschreven. * De oude verpondingskaarten waren daardoor voor het nieuwe kadaster onbruikbaar geworden en men moest weer van meet af aan beginnen; doch toen het Napoleontische rijk in 1813 ineenstortte, was men hier daarmede nog niet vergevorderd. Deze periode is trouwens in dit kaartmateriaal niet vertegenwoordigd behalve door de beide voorbeelden van opgemeten dorpen uit de Modellen van het Recueil Méthodique. * Het is zelfs de vraag, of J.B. Adan aan het Franse kadaster verbonden is geweest, omdat hij reeds in 1810 maire van Wouw werd * en verificateurs en landmeters geen andere bedieningen mochten uitoefenen. * Na het herstel van de onafhankelijkheid werden de werkzaamheden aan het kadaster gestaakt, * doch kort na de aanvaarding van de soevereiniteit over de Zuidelijke Nederlanden vaardigde Willem I de 30e september 1814 een besluit uit, waarbij deze in België zouden worden voortgezet. * Reeds spoedig bleek, dat een hervatting in het Noorden eveneens zeer noodzakelijk was, wat werd uitgesproken in het 7e artikel van de wet tot regeling der middelen om de staatsuitgaven te bestrijden van 11 februari 1816 (Stbl. no. 14), doch eerst twee jaren later werd bij Kon. besluit van 5 februari 1818 no. 60 (Stbl. 1821, nr. 15) verklaard, * dat de wetten en instructies, in België van kracht, ook in het Noorden behoorden te worden nagekomen en uitgevoerd. Daarmede werden de maatregelen van de Franse tijd ten opzichte van de landmeterij wederom van kracht: de status van ambtenaar en verbod om daarbuiten het beroep uit te oefenen. Men liet zelfs in de Bijvoegsels op het Staatsblad van 1821 * de Nederlandse vertaling van het Recueil Méthodique nog weer eens afdrukken na slechts enkele hoogst noodzakelijke wijzigingen er in te hebben aangebracht. Zelfs de bepaling van art. 3 van de resolutie van de directeur-generaal der directe belastingen en der posterijen van 6 juli 1820, * dat de benoemingen door hem zelf en niet door de Gouverneurs der provincies zouden geschieden, was hierin niet eens verwerkt. Het metrieke stelsel, dat reeds bij Kon. besluit van 29 maart 1817 (Stbl. nr. 15) was voorgeschreven, diende vanzelfsprekend uitsluitend gebruikt te worden.

Ondanks deze dwingende bepalingen heeft J.B. Adan, die niet in dienst van het kadaster was getreden, doch burgemeester van Wouw was gebleven, na 1818 nog herhaaldelijk tot aan het jaar vóór zijn dood in 1841 metingen verricht, ja zelfs één ten behoeve van zijn zoon Henrik, de landmeter 1ste klasse. * Lang niet altijd is daarbij het metrieke stelsel gebruikt, doch nog zeer vaak de oude landmaten, zodat hij in dat geval waarschijnlijk van zijn eigen vroegere metingen heeft gebruik gemaakt. Diezelfde zoon geeft bij zijn in dienst treden als landmeter bij het kadaster in 1826 als voorgaand beroep `landmeter' op, * wel een bewijs, dat men in die eerste jaren na de herinrichting het met het verbod van landmeterij door particulieren niet zo nauw nam. De opmetingen vorderden traag, doch in 1825 werd het ineens noodzakelijk de kadastrale metingen spoedig te voltooien, omdat tengevolge van de 20e titel van het 2e boek van het Burgerlijk Wetboek, vastgesteld bij de wet van 5 maart 1825 (Stbl. nr. 41), een nieuw hypothecair stelsel diende te worden ingevoerd, dat met de kadastrale indeling zou moeten werken. * Bij een instructie van de Staatsraad-Administrateur der registratie en posterijen van 24 december 1825 * werden verschillende bepalingen gemaakt, die uitvoering moesten geven aan het Kon. besluit van 21 december 1825 nr. 149, waarbij die bespoediging werd gelast. Eén van die maatregelen was de uitbreiding van het korps landmeters door de daartoe geschikte landmeters der tweede klasse eventueel na examen tot die der eerste klasse te bevorderen en alle kandidaten, kwekelingen en helpers een voorlopig examen naar hun geschiktheid voor landmeter der tweede klasse af te nemen en hen zo spoedig mogelijk in die rang te benoemen. Van de gelegenheid, dat daarna weder nieuwe kwekelingen konden worden geplaatst, heeft blijkbaar de jonge Henrik Adan gebruik gemaakt, die in het begin van 1826 als zodanig in dienst is getreden en een half jaar later tot landmeter 2e klasse is benoemd.

In 1831 waren de opmetingen in alle provincies, uitgezonderd Limburg, voltooid en daarmede was de grootste taak, aan de landmeters opgelegd, beëindigd.

De dienst werd bij Kon. besluit van 9 juli 1834 no. 52 tegen 1 augustus d.a.v. opgeheven en een van Bewaring van het kadaster ingesteld, waarbij vele landmeters o.a. ook H. Adan een plaats vonden. Voor de lotgevallen van deze dienst, die hier verder van geen belang zijn, moge ik verwijzen naar hetgeen hieronder bij de loopbaan van Henrik nog zal worden medegedeeld.

De ambtsbezigheden van de landmeters waren volgens paragraaf 35 van de Methodique Verzameling:

  1. het aftekenen der gemeenten, waarbij speciaal aan het vaststellen der grenzen enige paragrafen werden gewijd,
  2. de verdeling in secties,
  3. de driehoeksmeting ervan,
  4. het opnemen der eigenaars,
  5. het vervaardigen van het plan bij percelen,
  6. het algemeen tableau en
  7. het `grondmaken' (maken van de minuut) van het aanwijzend tableau der eigenaren en der eigendommen.

De neerslag van deze werkzaamheden bevindt zich natuurlijk in de archieven van het kadaster, doch in deze verzameling berusten een aantal overzichtskaarten en extracten uit het kadaster, wel van geen ander dan van Henrik Adan afkomstig en door hem bij zijn werk gebruikt. Verschillende van de bovengenoemde taken worden daarin weerspiegeld.

Bron digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp