Waterstaat in Nederland

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Kaart van Nederland met de belangrijkste waterwegen

De waterstaat in Nederland is de toestand van het water ten opzichte van het land of de activiteiten van de overheid gericht op bescherming tegen het water en het geschikt maken en beheren van het water voor menselijk gebruik. Onderdeel hiervan is het waterbeheer of waterhuishouding.

Toestand

Waterbalans[1]
Droog
jaar
Gemiddeld
jaar
miljard m³ per jaar
Toevoer 67 108
Neerslag 21 27
Rijn 42 70
Maas 4 8
Andere rivieren 2 3
Afvoer 67 108
Verdamping 21 18
Verbruik 6 3
Rivieren 41 86

Rivieren

Uit de waterbalans van Nederland blijkt dat vooral de toevoer via de Rijn van belang is voor Nederland. Deze voert zelfs meer dan tweemaal zoveel water aan als door neerslag wordt geleverd. De Rijn heeft niet alleen een debiet dat zo'n negenmaal hoger ligt dan dat van de Maas, maar varieert ook minder. De verhouding tussen minimum en maximum afvoer van de Rijn ligt op ca. 1:20, terwijl het afvoerregime van de Maas varieert met een verhouding van 1:100. Om te lage waterstanden te voorkomen die scheepvaart onmogelijk maken en om bijvoorbeeld het zoetwaterreservoir in het IJsselmeer in stand te houden, past men afvoerregulering toe met stuwen. Op dezelfde manier heeft Rotterdam een dieper vaarwater door de Haringvlietdam. Naast de scheepvaart is het water dat wordt gewonnen uit de rivieren van belang voor huishoudens, industrie en landbouw. Naast de grote rivieren spelen de kleine rivieren een rol in de afwatering.

Om de kwaliteit van het Rijnwater te waarborgen, is de ICBR ingesteld. Hierbinnen werden afspraken gemaakt over de vermindering van onder andere de chloridebelasting en de chemische verontreiniging alsook over de ecologische waarden van de Rijn en de bescherming tegen hoogwater. Andere verontreinigingen die een rol spelen, zijn de thermische vervuiling die het zelfreinigend vermogen van het water verminderen en de eutrofiëring door onder andere fosfaten die een sterke algenbloei tot gevolg hebben.

Meren

Meren komen vooral in West-Nederland en Zuidwest-Friesland voor. Daarnaast zijn er door het afgraven van veen voor de turfwinning veel plassen ontstaan. Ook de nodige zand- en grindgaten zijn meren geworden. De meertjes die zijn ontstaan door dijkdoorbraken worden wel wielen genoemd.

Grondwater

De totale hoeveelheid grondwater bedraagt zo'n 3000 miljard m³. Hiervan bedraagt het aandeel zoet water zo'n 800 miljard m³. Voor de drinkwatervoorziening is met een aandeel van ca. 70% vooral het grondwater van belang. Uitzondering hierop is de Randstad, die ondanks de aanwezigheid van een zoetwaterzak onder de duinen, vooral is aangewezen op oppervlaktewater. Behalve onder de duinen, bevinden zich ook onder pleistocene heuvelgebieden als de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe grote zoetwaterreservoirs.

Polders en droogmakerijen

Droogmakerijen en veel polders worden beschermd door dijken tegen het omliggende water en hebben veelal bemaling nodig voor de afwatering. Hiermee wordt overtollig water verwijderd dat afkomstig is van neerslag, maar vooral van kwel. Ook wordt het water regelmatig ververst om verzilting tegen te gaan. De afwatering vindt plaats via sloten en boezems naar het buitenwater.

Getijden

De Nederlandse kust ondervindt een dubbeldaags getij. Springtij valt gemiddeld twee-en-een-kwart etmalen na volle- en nieuwe maan, en doodtij dezelfde periode na het eerste en laatste kwartier. het getijverschil varieert tussen 1,5 (ter hoogte van Den Helder) en 4,5 (Bath) meter. De verschillen worden veroorzaakt door de trechtervorm van de Noordzee en de afnemende waterdiepte richting het Nauw van Calais en zijn groter bij de estuaria. De wind kan hier een sterke invloed op hebben. Bij aflandige wind kan het water een meter lager staan, terwijl bij aanlandige wind de opstuwing 2,5 meter hoger water kan veroorzaken.

Naast de verticale waterbeweging, is er ook een horizontale waterbeweging. De richting van de getijstroom loopt parallel aan de kust en verandert met het getij. Daarnaast is er ook een reststroom die deels wordt veroorzaakt door de wind en deels door de Golfstroom en die in noordoostelijke richting beweegt.

Door een gunstige zeewatertemperatuur van 3 °C in de winter en 16 °C in de zomer zijn vooral de Waddenzee en de Oosterschelde belangrijk als kraamkamer van onder meer schol, tong en mosselen.

Organisatie

Zie waterbeheer in Nederland voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Natte waterstaat

In de oorspronkelijke, letterlijke betekenis wordt met de waterstaat de toestand van het oppervlakte- en grondwater bedoeld. Later werd het woord ook gebruikt voor activiteiten gericht op het waterbeheer, die met de komst van de eenheidsstaat naar Frans model eind achttiende eeuw (zie Bataafse Republiek) door de Rijksoverheid ter hand werden genomen. In plaats van de verschillende kleinschalige waterschappen en provinciale overheden werd toen (in 1798) de dienst Rijkswaterstaat opgericht. Omdat de provinciale overheden en de waterschappen hun autonomie terugwilden, werd er bij de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden op aangedrongen de waterstaat weer aan de decentrale overheden over te laten. In 1819 werd daarom besloten de taken van Rijkswaterstaat te beperken tot de grote rivieren, de zeewering en de zeehavens. De waterschappen beheerden de regionale waterstaat. In de loop der tijd werd Rijkswaterstaat ook verantwoordelijk voor de aanleg van nieuwe rijksvaarwegen en voor het algemeen toezicht op de watervoorziening, inclusief de drinkwatervoorziening.

Droge waterstaat

Gedurende de negentiende eeuw ontstond een sterke toename van de niet-watergebonden mobiliteit. Daar waar vaarwegen in Nederland altijd het belangrijkste transportmiddel waren geweest, groeide door de komst van de spoorwegen in de negentiende eeuw het vervoer per trein. Vanaf eind negentiende eeuw, toen de eerste automobielen op de weg verschenen, maakte ook het wegverkeer een enorme ontwikkeling door.

Omdat het verkeer en vervoer altijd met water was geassocieerd en het wegvervoer voor een groot deel met het water verbonden was - wegen liepen en lopen vaak over dijken en moe(s)ten veel water overbruggen - is het niet zo vreemd dat de waterschappen en vooral Rijkswaterstaat ook verantwoordelijk werden voor de aanleg en het onderhoud van bruggen en de wegen lángs het water. Toen de staat zich, uit onvrede over de ontwikkeling van het commerciële spoorwegnet, zelf met de aanleg van spoorwegen ging bezighouden, werd ook die taak aan Rijkswaterstaat gegeven. In de twintigste eeuw groeide de aanleg en het onderhoud van rijkswegen uit tot een tweede kerntaak van Rijkswaterstaat, naast het waterbeheer. Voor de aanleg en het beheer van de spoorwegen waren de Nederlandse Spoorwegen inmiddels verantwoordelijk geworden. Sinds eind jaren negentig is die taak losgekoppeld van de NS en in handen gekomen van ProRail.

Bestuur

Waterstaat is tevens de naam van het bestuursonderdeel in de regering, waar zowel de 'natte' als de 'droge' waterstaat in Nederland onder valt. Tussen 1877 en 1906 viel de waterstaat onder het Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. In 1906 werd Waterstaat een zelfstandig ministerie. Van 1947 tot 2010 viel waterstaat onder het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en sinds 2010 valt het onder het huidige Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De bekendste bewindspersoon uit de geschiedenis van het departement is de liberaal Cornelis Lely. Lely, van huis uit ingenieur, ontwierp al in 1901 de eerste plannen voor afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Als minister bracht hij in 1918 de Zuiderzeewet tot stand, waarin deze plannen werden vastgelegd. Hij is de enige minister in de Nederlandse geschiedenis naar wie een stad vernoemd is: Lelystad, de hoofdstad van Flevoland.

De Zuiderzeewerken en de Deltawerken zijn de twee grootste projecten uit de geschiedenis van de natte waterstaat. De aanleg van alle rijkswegen en een groot deel van de spoorwegen kan als belangrijkste verworvenheid van de droge waterstaat genoemd worden.

Bouwkunst

De ingenieurs van het Ministerie van Waterstaat en het departement Rijkswaterstaat hebben ook grote invloed gehad op de Nederlandse bouwkunst vanaf de negentiende eeuw. Langs de vele wegen, vaarwegen en spoorwegen waren allerlei gebouwen nodig als tolhuisjes, brugwachtershuisjes, stations, seinhuisjes en dienstwoningen. Het ministerie en het departement hadden eigen architecten in dienst om deze gebouwen te ontwerpen. Het gevolg was, dat veel gebouwen een standaardontwerp kregen. Deze bouwstijl staat bekend als Waterstaatstijl. Hoewel bij sommige ontwerpen wel degelijk aandacht is besteed aan de uitstraling (deze zijn vaak voorbeelden van neoclassicisme), vallen de meeste gebouwen toch op door hun soberheid. Er is dan ook lange tijd veel kritiek geweest op deze stijl, maar in de laatste decennia begint men toch de waarde van deze gebouwen in te zien als onderdeel van de architectuurgeschiedenis. Heel wat gebouwen zijn daarom inmiddels een gemeentelijk monument of rijksmonument geworden.

Opmerkelijk is, dat in de negentiende eeuw ook heel wat ontwerpen voor kerkgebouwen de tekentafels van de waterstaatsingenieurs zijn gepasseerd. In de negentiende eeuw bemoeide de overheid zich namelijk ook met de financiering en bouw van nieuwe kerken, als oplossing voor het conflict tussen hervormden en katholieken over het recht op de oude kerkgebouwen. Die waren tijdens de Reformatie, op een klein aantal uitzonderingen na, in handen van de hervormden gekomen en de katholieken eisten deze kerken nu terug in de gebieden waar zij een duidelijke meerderheid vormden. In het zuiden wisten de katholieken veel gebouwen terug te krijgen, tot groot ongenoegen van de hervormden. Door steun van de overheid bij de nieuwbouw van kerken, werd het probleem opgelost. Waar de hervormden een oude kerk moesten afstaan aan de katholieken werd met overheidssteun een nieuwe hervormde kerk gebouwd; andersom werden vele nieuwe katholieke kerken gebouwd op plaatsen waar oude kerken in hervormde handen bleven. Deze Waterstaatskerken kenmerken zich eveneens vaak door sobere en gestandaardiseerde ontwerpen, vaak voorzien van goedkoop uitgevoerde versierselen die het gebouw meer uitstraling moesten geven. In bijna alle gevallen zijn deze kerken in te delen onder het neoclassicisme of de neogotiek, conform de smaak van die tijd; een echte Waterstaatstijl bestond niet. Meestal werden deze kerken ontworpen door reguliere architecten, ingenieurs en aannemers en verzorgde Waterstaat alleen het toezicht en de goedkeuring van de plannen. Een aantal kerken werd echter ontworpen door ingenieurs van Waterstaat.

Bronnen

Bibliografie

  • Berendsen, H.J.A. (2005): Landschap in delen, Overzicht van de geofactoren, Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Zie ook