Verslag Koos van Strien
Verklaring, afgelegd door de heer J.C. van Strien, Erasstraat 65, Kaatsheuvel, ten overstaan van en genoteerd door Th. Hartgring, functionaris der Stichting 1940-1945 te Rotterdan.
Betreft: H.A. van Kappel, Populierenstraat 24, Schiedam.
VERKLARING
In de weken, onmiddellijk volgende op de feitelijke bevrijding van het gebied rond Raamsdonk overkwam mij het navolgende:
Ik meen dat het gebeurde in de vroege ochtend van 10 november 1944, maar ben daarvan niet zeker.
Op die ochtend ging ik de polder in tussen Raamsdonk en de Bergse Maas. Ik doel hier op het gebied dat bij ons bekend was als de zogenaamde werfkampen.
Mijn werkgever was toen de heer A. Rovers, wonende Lange Broekstraat 2a te Raamsdonk-Dorp. Eveneens gingen mee de heer J.B. Broeders te Raamsdonk en de heer Schoenmakers, die inmiddels is overleden.
In het desbetreffende gebied lagen gerooide bieten en deze moesten vorstvrij worden afgedekt. Zij wisten dat het desbetreffende gebied ’s nachts bijzonder onveilig was, omdat er wel Duitse patrouilles uit het Land van Heusden en Altena de Bergse Maas overstaken en het desbetreffende gebied verkenden.
In verband daarmee gingen wij tijdens volledige duisternis, teneinde weer terug te zijn als het ging dagen, zodat wij minder gemakkelijk konden worden opgemerkt door Duitse patrouilles aan de overkant van de Bergse Maas.
Schoenmakers reed de met een paard bespannen wagen met daarop een hoeveelheid stro. Ik liep er voor uit, teneinde Schoenmakers te waarschuwen voor eventuele gaten in de weg.
Broeders en Rovers liepen er achter. Wij waren ongeveer 500 meter van de bietenkuil verwijderd( en dan minder dan 1 KM vanaf de Bergse Maas) toen er in het Duits halt werd geroepen.
Aangezien wij niemand konden zien, voldeden wij aan dit bevel. Op ons af kwamen 4 Duitsers in volledige oorlogsuitrusting. Een van de Duitsers ondervroeg ons kort doch correct naar geallieerde stellingen, waarop wij naar eer en geweten het antwoord schuldig konden blijven. Er werden geen bedreigingen geuit.
Nadat Rovers had verteld wat wij gingen doen, moest Schoenmakers met de wagen doorrijden. Ik wilde met hem meelopen, maar dat werd niet toegestaan. De drie overgeblevenen moesten rechtsomkeerd maken en teruglopen in de richting van Raamsdonksveer, ongeveer ter hoogte van de toenmalige boerderij van de weduwe Boons. Daar voegden zich nog enkele Duitsers bij het gezelschap en gingen wij verder in de richting van Raamsdonksveer, waar nog enkele Duitsers in stelling zaten en daarna gingen wij met alle Duitse bewakers dwars door het land, springend over
Slootjes terug naar de Maas, ongeveer daar waar de Oude-en de Nieuwe Maas samenkomen. In een roeiboot zijn wij toen overgestoken en terecht gekomen bij de plaats die door ons Peereboom wordt genoemd. Dit hoort tot de gemeente Hank of Dussen.
Net aan de wal gekomen, het begon inmiddels te schemeren, zagen wij het 1ijk liggen van een man in een lichte regenjas.
De Duitsers zeiden, doorlopen, die is dood. Komt ook uit Raamsdonk. Uit de verhalen, welke wij later hebben gehoord, moet dit het lijk zijn geweest van Dik Wakkee uit Raamsdonk.
Wij werden gebracht naar een kazamat bij de brug van Keizersveer en vandaar, onder bewaking van andere Duitsers, naar Hank, waar wij in een café werden ondergebracht.
De andere ochtend, weer onder bewaking, gingen wij naar een school in Almkerk. Daar troffen wij ook Engelse gevangenen aan, alsmede een kapelaan. Wij zijn daar een paar dagen gebleven en niet ondervraagd. Op een zondagmorgen werden wij op transport gesteld in de richting Gorinchem en ondergebracht in het politiebureau. Wij werden weer door 2 Duitsers begeleid.
De andere ochtend gingen wij weer onder bewaking van 2 Duitsers in de richting Utrecht. Ik merk op, dat alle transporten lopende geschieden. Alleen het laatste stuk naar Utrecht mochten wij meerijden met een Duitse wagen.
In Utrecht wisten de Duitsers niet meer waarheen zij ons moesten brengen, doch dit bleek uiteindelijk de Kromhoutkazerne te zijn. Aldaar aangekomen bleek ons, dat men daar met ons geen raad wist. Het was duidelijk dat men aldaar met onze komst helemaal niet blij was.
Wij moesten maar weer verder gaan lopen en kwamen die avond aan in het plaatsje Vianen, in een gebouw dat behoorde bij een Protestantse Kerk. Men zou het een soort dienstgebouw kunnen noemen. In dit gebouw werden wij overgedragen aan een 8 of 9 tal niet meer jonge Duitsers. Onze toestand was deplorabel. Wij hadden lang gelopen in de kou en in de stromende regen. Ik was op mijn klompen en mijn voeten waren stuk gelopen. Deze Duitsers ontvingen ons bijzonder goed. Wij mochten onze natte kleding bij de kachel drogen, kregen tijdelijk van hen kleren, alsmede sigaretten, koffie en eten. Wij zijn daar enkele dagen gebleven en konden zodoende weer op verhaal komen. Na enkele dagen gingen wij weer op mars onder toezicht van 2 jonge Duitsers en kwamen in de loop van de dag tot onze verbazing weer in Gorinchem op het politiebureau.
De 2 ons begeleidende Duitsers groetten beleefd en verdwenen en wij waren weer vrij.
Weliswaar hadden de Duitsers aan de politie meegedeeld, dat wij ons moesten melden aan de oever van de Merwede om zogenaamde " Mangaten " te graven. In overleg met de politie zijn wij maar gewoon weggegaan. Wel schakelde de politie een geestelijke in uit Gorinchem, die ons de volgende dag een onderduikadres bezorgde bij 3 ongetrouwde dames in Gorinchem, de dames v.d. Biezen. Zij hadden een snoepwinkel. Wij waren daar weer terug eind november 1944, want ik heb daar mijn verjaardag gevierd op 27 november en Rovers die van hem op 30 november. Bij deze dames zijn wij enkele dagen gebleven tot wij van de pastoor de mededeling kregen dat wij ’s nachts de Merwede konden oversteken.
Inderdaad is dit georganiseerd en kwamen wij ’ s nachts aan in Werkendam, waar wij bij een boer in de schuur hebben geslapen.
De andere avond zijn wij gaan lopen in de richting van Hank en daar ondergebracht bij ene Vissers, die ook uit Raamsdonk kwam. Rovers is bij deze Vissers gebleven. Broeders kreeg ruimte bij zijn meisje in Hank en ik ging naar een oom van mij.
Op de Oudejaarsavond 1944/1945 moest Hank ontruimd worden en zijn Broeders en ik terechtgekomen in Nieuwendijk; aldaar zijn wij gebleven tot aan de capitulatie. Daarna hadden wij nog de meeste moeite om de Bergse Maas over te komen, hetgeen ons eerst lukte een week na de capitulatie.
Toen eerst bleek ons dat Rovers een andere weg gekozen had en al thuis was.
Rapporteur: Kaatsheuvel,
Th. Hartgring. J.C. van Strien.
Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp