Muntrecht
Het muntrecht, dat wil zeggen het recht om munten te slaan, is door de geschiedenis altijd een fel begeerd recht geweest.
Meestal was het muntrecht het alleenrecht van de koning of keizer. Deze bepaalde hoe zwaar en van wat voor samenstelling een munt diende te zijn en liet meestal zijn beeltenis op de munt slaan als garantie dat deze ook werkelijk de aangegeven waarde had.
Ook in de tijd van het leenstelsel bleef in sommige landen het muntrecht het voorrecht van de koning, bijvoorbeeld in Engeland. Hoewel de feodale verdeeldheid groot was en men vaak de dynastieke geschillen op het slagveld uitvocht werd toch meestal niet aan het muntrecht van de koning getornd.
Op het vasteland was dat soms anders, zo kreeg bijvoorbeeld de stad Görlitz het recht om munten te slaan. In het gewest Holland stond de munt vanouds in de voornaamste stad, Dordrecht aan de Voorstraat. In de 20e eeuw was de Toonkunst Muziekschool er gevestigd.
De reden dat het muntrecht zo fel begeerd was, was het feit dat degene die het heeft een aanzienlijke mate van invloed uit kan oefenen op de economie en de handel. Met de komst van het papiergeld is dat feit eigenlijk alleen maar sterker geworden, omdat via de drukpers de geldvoorraad nu naar believen gemanipuleerd kon worden. Toen het geld nog voornamelijk van munten met een bepaald gewicht bestond was de voorraad beschikbaar muntmetaal een beperking waar ook de koning niet omheen kon.