Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Wapenschild Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Wapenschild Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Oprichting 14 september 1814
Ontbinding 26 juli 1950
Land Koninkrijk der Nederlanden
Motto Wij zijn bereid (Kami Adalah Sedia)
Veldslagen Java-oorlog
Atjehoorlog
Boni-expedities
Opstand in Mandor
Expedities naar de Palembangse Bovenlanden
Militaire acties op Borneo (1817-1867)
Expedities naar Bali
Padri-oorlog
expedities naar Palembang
Tweede Wereldoorlog
Indonesische onafhankelijkheidsstrijd

Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) was het Nederlandse leger in de voormalige kolonie Nederlands-Indië. Het heeft officieel bestaan van 1814 tot 1950.[1] Het Nederlands-Indische leger ressorteerde onder het ministerie van Koloniën en bestond uit beroepsmilitairen die zowel binnen als buiten Nederlands-Indië geworven werden. Het KNIL heeft tussen 1814 en 1914 vele militaire veldslagen en expedities uitgevoerd die uiteindelijk resulteerden in de verovering van het gebied dat nu de Republiek Indonesië vormt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het KNIL samen met de Koninklijke Marine de Nederlandse inbreng in de geallieerde verdediging van het gebied tegen de Japanse invasie. Tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog was het KNIL onderdeel van de Nederlandse troepenmacht. Na de overdracht van de bestuurlijke bevoegdheden aan de nieuwe republiek werd het koloniale leger ontbonden.

Voorgeschiedenis

Nederlanders in de Indische Archipel

Zowel over land als over zee werd er al vanaf de oudheid gehandeld in specerijen tussen Azië, Afrika en Europa. Nadat de Portugezen als eerste Europeanen een scheepsroute vonden langs Kaap de Goede Hoop, kwamen de Nederlanders er snel achteraan. Bestaande Aziatische handelsroutes werden overgenomen en concurrenten uitgeschakeld door de aanschaf en installatie van kanonnen met superieure vuurkracht aan boord van de Europese schepen. Na een aantal voor Nederlandse kooplieden succesvolle reizen, werden verschillende Nederlandse scheepvaartondernemingen, of compagnieën in 1602 samengevoegd tot de Vereenigde Oostindische Compagnie, die zo binnen de Lage Landen als enige partij alle handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop tot aan de Straat van Magellaan in handen had. De VOC streefde naar een monopolie in de handel in nootmuskaat, foelie en kruidnagelen. Deze geliefde specerijen groeiden alleen in de zuid-Molukken. Om dat doel te bereiken besloot Jan Pieterszoon Coen in 1621 om een groot deel van de bevolking van de Molukse Banda-eilanden te vermoorden en de rest te verdrijven. De ontvolkte eilanden werden vervolgens bevolkt met slaven, die uitsluitend aan de compagnie leverden. Omdat de Nederlanden oorlog voerden met Spanje, dat een unie vormde met Portugal, voerde de Compagnie ook aanvallen uit op alle overzeese Portugese nederzettingen.

Kasteel van Batavia

Coen veroverde in 1619 Jakarta en vestigde daar de nieuwe hoofdplaats van de Compagnie in Indië, Batavia. Voortdurend breidde de invloed van de VOC zich uit en in 1640 waren vele handelsposten en nederzettingen van de Portugezen in de Archipel veroverd en overgenomen door de Compagnie. Tegen het eind van de 17e eeuw werd er definitief vrede gesloten met het Sultanaat Bantam en kwamen de omliggende gebieden van Batavia, op zowel de eilanden Java als Sumatra in handen van de VOC. In de 18e eeuw werden meerdere Javaanse koninkrijken onderworpen aan de VOC met behoud van de feodale structuur. Verschillende oorlogen en het in stand houden van de gebieden was uiteindelijk economisch niet houdbaar en aan het eind van de 18e eeuw werd de VOC opgeheven. Hierop kwamen al deze gebieden direct in handen van de Nederlandse staat.

Zie Vereenigde Oostindische Compagnie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Na de Franse verovering van Nederland en de daaropvolgende gevechten met onder meer Engeland, kwamen de Indische bezittingen kortstondig onder Frans-Nederlands bestuur, vervolgens Engels bestuur om uiteindelijk na het definitieve verlies van Napoleon weer bij Nederland te behoren. Onder toezicht van de gouverneur-generaal, werd het plaatselijke bestuur opgedragen aan residenten en inheemse regenten en verdere ambtenaren. Java werd in drie arrondissementen verdeeld met als hoofdplaatsen Batavia, Semarang en Soerabaja en in drie militaire afdelingen. De 21 residenties en assistent-residenties waren weer in regentschappen verdeeld; de Vorstenlanden (Soerakarta of Solo en Jogjakarta) waren onderworpen aan het Nederlands-Indisch gouvernement, maar werden geregeerd door eigen vorsten. Zowel de vorsten, andere heersers als ook vele lokale bewoners weigerden zich vaak te onderwerpen aan de Nederlandse staat die daarop haar militaire aanwezigheid liet toenemen wat resulteerde in een koloniaal leger.

Zie Nederlands-Indië voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Nederlands Indische leger

Samenstelling en grootte

Landschap met KNIL-soldaten (ca. 1860)

Het Nederlands Indisch leger was de koloniale strijdmacht van de Nederlandse staat vanaf het ontstaan van de kolonie Nederlands-Indië in 1814. Alhoewel deze Indische strijdmacht aanvankelijk ook te beschouwen is als onderdeel van het Nederlandse leger, was de afstand tussen Nederland en kolonie dusdanig ver dat alle besluiten lokaal genomen werden. De ontwikkeling tot een zelfstandig leger voltrok zich bij de officiële formatie, vastgesteld bij Besluit van gouverneur-generaal Van den Bosch van 4 december 1830 nummer 1, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 10 maart 1832 nummer 93 en 94. De formatie van het leger, die ook andere nationaliteiten telde, was gebaseerd op een reorganisatie van de strijdkrachten in Indië na afloop van de Java-oorlog. Het leger telde in 1830 603 Europese officieren, 37 inheemse officieren, 12.905 onderofficieren en minderen, waarvan 5.699 Europeanen en 7.206 inheemsen. Rond 1850 was de sterkte van het Nederlands-Indische leger bepaald op 27.000 man, van wie ongeveer 10.000 Europeaan was. Afrikaanse troepen (Orang Blanda Itam) waren geronseld aan de Afrikaanse west-kust, met name Guinea. Naarmate de contracten verliepen, nam het aantal Afrikaanse soldaten bij het Indische leger af. In de regel waren er per bataljon één of twee Nederlandse compagnieën, één of twee Ambonese dan wel Inlandse en één Afrikaanse compagnie(ën). De inlandse troepen (ter onderscheid van de Ambonese) waren gerekruteerd op Java of de andere eilanden; het leger was daardoor zeer divers, veel soldaten spraken verschillende talen of dialecten en hadden verschillende religies. Het waren hoofdzakelijk moslims, hindoes en christenen). Nederlandse officieren hadden de taak uit deze diversiteit een effectief functionerend militair apparaat te formeren. Intern leidde dat vaak tot discussies, zoals over de positie van inheemse officieren en of het acceptabel was dat zij Europese minderen commandeerden. Pas zeer laat werden alle wapens opengesteld voor alle landaarden; de hogere rangen bleven evenwel overwegend Europees.[2]

Ter illustratie de groei van het Nederlands-Indische leger in de periode 1830-1930:

Jaar Aantal Jaar Aantal
1830 13.545 1840 19.994
1871 28.096 1880 31.981
1882 29.817 1915 35.884
1922 36.577 1925 33.266
1926 32.500 1927 36.500
1929 38.318 1930 36.922

Gedurende de negentiende eeuw werd het Indische leger ingezet tegen verschillende onlusten, ongeregeldheden en opstanden en vocht het oorlogen tegen lokale vorstendommen en gebieden. In deze woelige periode ging bijna geen jaar voorbij zonder dat de Nederlandse troepen in het een of ander deel van het eilandrijk moesten optreden, dikwijls in verschillende gebieden tegelijk. Deze koloniale oorlogen hebben vele honderdduizenden oorspronkelijke bewoners en tienduizenden militairen en strijders het leven gekost. Door de jarenlange onophoudelijke expedities werd uiteindelijk Nederlands-Indië onderworpen en kon de uitbuiting van deze gewesten op allerlei manieren ter hand worden genomen, onder meer om de vele oorlogen te kunnen bekostigen. Het leger ontving hiervoor vele blijken van koninklijke waardering, een lange reeks militairen werd gedecoreerd met de Militaire Willems-Orde, ingesteld door koning Willem I, bij de wet van 30 april 1815, talrijke eresabels en eervolle vermeldingen werden uitgereikt. Het ridderkruis der Militaire Willems-Orde werd gehecht aan het vaandel van drie corpsen, namelijk het derde en het zevende bataljon infanterie en het Korps Marechaussee, ook het predicaat Koninklijk werd geschonken aan het leger. Ondanks de veroveringen legden de oorspronkelijke bewoners zich niet neer bij de Nederlandse overheersing waardoor de sterkte van het Nederlands-Indische leger steeds verder moest worden opgevoerd; naarmate de pacificatie in verschillende gewesten voortschreed nam de sterkte van de buiten Java gelegerde troepen af. In de loop van de twintigste eeuw richtte het leger zich ook op het bestrijden van een buitenlandse vijand. Hiertoe werd de dienstplicht voor Europeanen in 1917 ingevoerd en kwam in 1922 en 1925 een nieuwe formatie van het KNIL tot stand. Na bezuiniging van landsuitgaven bedroeg de totale sterkte van het leger in 1925 1.274 officieren en 31.988 onderofficieren en minderen. In 1929 was de toestand, voor wat betreft de werkelijke sterkte, als volgt: 1.136 officieren, 143 onderluitenants, 6.743 Europese onderofficieren en minderen en 30.296 niet-Europese onderofficieren en minderen; de sterkte op Java bedroeg wat betreft de infanterie 323 officieren, 56 onderluitenants, 3.683 Europese onderofficieren en minderen en 15.926 niet-Europese onderofficieren en minderen. Die der buitengewesten 237 officieren, 27 onderluitenants, 763 Europese onderofficieren en minderen en 11.125 niet-Europese onderofficieren en minderen. Een indeling van niet-Europese militairen afkomstig uit de veroverde gebieden gaf het volgende beeld:14.050 Javanen, 8.731 Ambonezen en Menadonezen, 1.199 Soendanezen, 126 Madoerezen, 99 Boeginezen, 78 Atjehers, 272 Maleiers en 1.358 Timorezen.[3]

Veroveringen door het KNIL in de negentiende eeuw

Cavalerie in het Oost-Indisch leger in mars en klein tenue in 1896.
Cavalerie in het Oost-Indisch leger in Groot Tenue in 1896.
Officieren in het veld.
Bergartillerie.

Het Nederlands Indisch Leger voerde op bevel van de Nederlandse staat een hele reeks oorlogen tegen de lokale heersers en bevolking om zo een gebied in handen te krijgen zoals dat nu door de staat Indonesië wordt gevormd. Het resultaat van de oorlogen was dat de bevolking onderworpen werd aan het zogenaamde 'cultuurstelsel', de economische uitbuiting door de Nederlandse staat. De belangrijkste oorlogen waren de Java oorlog (1825-1830) waarbij ongeveer 15.000 KNIL soldaten en 20.000 Javaanse strijders als ook 200.000 burgers omkwamen en de Atjehoorlog (1873-1913) waar vrijwel de gehele bevolking zich tientallen jaren tegen Nederlandse overheersing heeft verzet. Daarnaast voerde het KNIL ook semi-oorlogen en strafexpedities uit om gebieden die zich tegen Nederlandse overheersing verzetten te onderwerpen. Zo duurde het van 1846 tot 1908 voordat het eiland Bali volledig onderworpen was aan Nederlands gezag, waarbij duizenden Balinezen de dood vonden in gevechten als ook door zelfmoord te plegen.

periode deel van Nederlands-Indië Leiding zie ook
1819 - 1821 Strafexpedities naar Palembang Wolterbeek, eerste expeditie en De Kock, tweede expeditie Eerste expeditie naar Palembang, Tweede expeditie naar Palembang
1820 - 1837 Paderi-oorlogen Raaff, Elout, Michiels Eerste Padri-oorlog, Tweede Padri-oorlog, Verovering van Bondjol
1823 - 1823 Expeditie naar de westkust van Borneo De Stuers Expeditie naar de westkust van Borneo
1821 - 1825 Boni-expedities De Stuers, Van Geen Eerste Boni-expeditie, Tweede Boni-expeditie
1825 - 1830 Java-oorlog De Kock Java-oorlog
1831 - 1831 Expeditie naar de westkust van Sumatra Roeps Expeditie naar de westkust van Sumatra
1841 - 1841 Opstand aan de westkust van Sumatra (1841) Michiels Opstand aan de westkust van Sumatra (1841)
1846 - 1849 Onderwerping van Bali Van den Bosch, Van der Wijck, Michiels Eerste expeditie naar Bali, Tweede expeditie naar Bali, Derde expeditie naar Bali
1850 - 1850 Expeditie naar Bantam De Brauw
1850 - 1850 Expeditie naar de westerafdeling van Borneo Sorg Expeditie naar de westerafdeling van Borneo
1851 - 1859 Expedities naar de Palembangse Bovenlanden De Brauw Expedities naar de Palembangse Bovenlanden
1854 - 1855 Expeditie tegen de Chinezen te Montrado Andresen Expeditie tegen de Chinezen te Montrado
1855 - 1864 Expeditie naar Nias Crena, H.J. Fritzen Expeditie naar Nias
1856 - 1856 Expeditie naar de Lampongse districten Waleson
1850 - 1860 Diverse kleinere expedities naar Timor, Flores, Siak, Ceram, Djambi
1858 - 1859 Boni-expedities E.C.C. Steinmetz, Waleson, Van Swieten Eerste Boni-expeditie van 1859, Tweede Boni-expeditie van 1859-1860
1859 - 1863 Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo Andresen, Verspijck Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo
1864 - 1868 Expeditie naar de Pasoemah-landen C.H. Koch Expeditie naar de Pasoemah-landen
1860 - 1870 Diverse kleinere expedities, onder meer naar de oost-kust van Sumatra, Nias, Ceram, enz.
1870 - 1914 Atjeh-oorlog Van Swieten, Verspijck, Pel, Wiggers van Kerchem, Diemont, Van der Heijden, Pruijs van der Hoeven, Laging Tobias, Demmeni, Van Teijn, Deykerhoff, Vetter, Van Heutsz, Van Daalen en Swart Atjeh-oorlog
1884 - 1885 Opstand der Chinezen, geholpen door de Daijakkers te Mandor, Borneo Opstand der Chinezen in Mandor
1885 - 1885 Opstand te Djambi A. van Hengel en anderen Opstand te Djambi
1894 - 1894 Lombok-expeditie Vetter, Segov Lombok-expeditie
1897 - 1897 Militaire excursie naar Midden-Lombok G.A. Platt Militaire excursie naar Midden-Lombok
1903 - 1903 Expeditie naar Korintji, West-Sumatra O.J.H. Bruijnis Expeditie naar Korintji
Zie ook Peutjoet en Lijst van tijdens de Atjeh-oorlog gesneuvelde officieren voor de namen en een beschrijving van de laatste rustplaats van veel in de strijd gesneuvelde officieren en minderen

Het Nederlands-Indische leger in de periode na 1930 tot mei 1940

Volgens de Defensiegrondslagen 1927 was het doel van het leger in Nederlands-Indië (a) handhaving van het Nederlandse gezag in de Archipel tegen onrust of verzet binnen de grenzen, verzekering van rust en orde en (b) de vervulling van de militaire plicht als lid van de volkengemeenschap tegenover andere volkeren. In de praktijk diende het leger vooral als politiemacht om lokale opstanden te onderdrukken.[4] Met name door de bezuinigingen werd de taak, omschreven onder (b), beperkt tot handhaving van een strikte neutraliteit in conflicten tussen andere mogendheden. Bij de vaststelling van de organisatie van het leger werd ervan uitgegaan dat de neutraliteitshandhaving op Java werd vervuld door landmacht met steun van de vloot; in de gewesten buiten Java door de vloot, die daarbij op kwetsbare punten door het leger werd gesteund. Op Java werd het leger ingezet voor met name de verdediging van Soerabaja tegen landingsdivisies van kruiser-eskaders, die in de Archipel konden worden verwacht en de bescherming van de haven van Tandjong Priok. Als bijzonder kwetsbare punten op en nabij Borneo werden de plaatsen van opslag en verwerking van zware stookolie te Tarakan en Balikpapan beschouwd. Een kleine troepenmacht met beperkte middelen zou dan de tijdige vernietiging van die voorraden verzekeren. De taak van het Indische leger was aldus vastgelegd en de organisatie om genoemd programma uit te voeren kon worden opgezet. De inmiddels ingetreden depressie had tot gevolg dat er drastisch op de uitgaven van het land werd bezuinigd, wat de opbouw van het Indische leger nadelig beïnvloedde.

Affiche voor werving voor het KNIL (1938)
De Stadswacht waakt (1941)

Door aanhoudende dreiging vanuit Japan, onder meer door de boycot van de Nederlandse staat van olie, staal en andere materieel dat Japan importeerde, werd besloten tot de aanleg van geheime vliegvelden ter verdediging van de belangrijke punten Balikpapan en Tarakan en uitbreiding van die punten tot Samarinda en Ambon. De gevechtskracht werd vergroot door de aanschaf van moderne bommenwerpers met een groot actie-radius, en een betere bescherming van enkele gebiedsdelen buiten Java door de uitbreiding met verschillende corpsen en reserve-corpsen van oud-militairen. In deze periode, zoals overal ter wereld, moesten troepen nieuwe wapens leren bedienen in een nieuwe organisatie structuur. Bijvoorbeeld tirailleur-compagnieën veranderden in mitrailleur compagnieën. Voortdurend moest personeel in opleiding of in heropleiding worden genomen voor de nieuwe wapens (zoals pantserafweer, luchtafweer en vechtwapens). Ook het materieelprobleem bracht grote moeilijkheden met zich mee. De politieke spanningen namen meer en meer toe, de verschillende landen waren sterk aan het bewapenen en het aantal wapenleveranciers was beperkt. Het oplossen van de personele en materiële vraagstukken ging aldus met zeer grote moeilijkheden gepaard.. In mei 1940 bedroeg de legersterkte: beroepsmilitairen: 1.345 officieren en 37.583 onderofficieren en manschappen, 1.783 reserveofficieren, 13.263 militieplichtigen (onderofficieren en manschappen), 17.596 landstormplichtigen (onderofficieren en manschappen), inheemse corpsen: 74 officieren en 4.501 onderofficieren en manschappen; in totaal dus 3.202 officieren en 72.943 onderofficieren en manschappen.

Het KNIL tijdens de tweede wereldoorlog

Oorlogsvoorbereiding na de val van Nederland

Curtiss CW-21B (1941)

De moeilijkheden, die in Nederlands-Indië bij de materieelvoorziening werden ondervonden, namen belangrijk toe nadat de Duitsers in 1939 Polen waren binnengevallen. Europa viel hierdoor als wapenleverancier uit, zodat het Indische leger in hoofdzaak verder op leveranties uit de Verenigde Staten was aangewezen. Na de capitulatie van Nederland werden daarnaast de moeilijkheden op personeelsgebied nog groter. Er werd zelfs een beroep gedaan op het spontaan door de burgerij gevormde Comité voor Stads- en Landwachten. Om op korte termijn aan de nodige chauffeurs te komen, werd een Vrijwillig Automobiel Korps (Vaubek) opgericht, waarbij Indische burgerchauffeurs zich verbonden om bij de mobilisatie te dienen en daartoe in vredestijd een aantal dagen voor oefening opkwamen. De mobilisatie van het leger, die werd gelast nadat de Indische regering op 8 december 1941 het besluit had genomen om Japan de oorlog te verklaren, verliep redelijk vlot. Op de verschillende plaatsen in de buitengewesten, zoals Tarakan, Balikpapan, Ambon en Menado was het leger al sinds maanden op oorlogsvoet, zodat de aldaar gelegerde detachementen slechts behoefden te worden aangevuld met de onder de wapens geroepen dienstplichtigen.

Verloop van de strijd in Nederlands-Indië

Door de verrassingsaanvallen op Pearl Harbor en Manilla had Japan een voorsprong in de strijd in zuid-oost Azië gekregen. Na de val van Singapore was duidelijk dat Nederlands-Indië niet lang buiten de oorlog zou blijven. Met name de Indische aardolie die Japan door de ingevoerde boycot ontzegd werd vormde een onmisbaar doel van het Japanse oorlogsplan. De Nederlandse strijdkrachten in de kolonie werden onderdeel van de geallieerde strijdkrachten in Oost-Azië, ABDACOM geheten. Gedurende de eerste maand van de oorlog vonden er geen operaties van betekenis in Nederlands-Indië plaats; wel werden enkele plaatsen aan luchtbombardementen onderworpen. Zo kreeg op 19 december 1941 de stad Pontianak het zwaar te verduren. Japan wist zich van een beslissend luchtoverwicht te verzekeren, zodat de landingen in Brits Borneo ongestoord plaats konden vinden. Na doorschrijding van dit gebied rukten Japanse troepen midden januari 1942 West-Borneo binnen. De strijdkrachten in dit gebied waren niet bij machte de opmars van Japan te stuiten; ook de door de Nederlandse troepen ingezette guerrilla-actie had, voornamelijk door de geringe medewerking die van de bevolking ondervonden werd, weinig succes. Het olie-eiland Tarakan werd sterk verdedigd, onder leiding van luitenant-kolonel De Waal wist men de opmars van Japan zo lang te vertragen dat de belangrijkste oliebronnen op het eiland vernietigd konden worden. Achtereenvolgens wist de vijand zich van Celebes, Ambon, Timor en Bali meester te maken. Het sluiten van de ring om Java werd voltooid door de val van Singapore op 15 februari 1942, waarna kort daarop de bezetting van Zuid-Sumatra volgde. Generaal Wavell zag zich na de val van Singapore genoodzaakt zijn commando naar Birma te verplaatsen, zodat bij de verdediging van Java niet meer op steun van de geallieerde troepen kon worden gerekend.

Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger - Versterkt onze gelederen! (1944)
Zie ook Invasie van Sumatra in 1942 voor een beschrijving van de strijd om Sumatra
Zie ook Slag om Borneo voor een beschrijving van de strijd om Sumatra

In verband met deze omstandigheid besloot legercommandant Ter Poorten om de hem ter beschikking staande troepen, namelijk vier regimenten infanterie met hulpwapens, zo veel mogelijk te concentreren op West-Java, waar de regeringszetel was gevestigd en waar de voornaamste magazijnen van het leger zich bevonden. Ten behoeve van de verdediging van de vlootbasis Soerabaja, gelegen in Oost-Java, diende echter een regiment infanterie te worden achtergelaten. Na de complete uitschakeling van de Koninklijke Marine in de nacht van 27 op 28 februari 1942 in de Javazee, had de vijand bij de landing op Java, die op drie ver uit elkaar gelegen plaatsen in de nacht van 28 februari op 1 maart 1942 werd uitgevoerd, volkomen vrij spel. Een luchtmacht, om deze landingen te bestrijden, was niet meer ter beschikking; deze was ten gevolge van de op Malakka en in de buitengewesten gevoerde strijd dusdanig verzwakt, dat zij bij de acties op Java geen rol van betekenis meer kon spelen. Haar vaandel werd naderhand met de Militaire Willems-Orde gedecoreerd. Japan, ter sterkte van ongeveer acht divisies, begon direct na de geslaagde landing met een opmars en wist zich van een van de belangrijkste vliegvelden meester te maken. Pogingen van de Nederlanders om dit vliegveld te heroveren mislukten, waardoor feitelijk het lot van West-Java bezegeld was. Ook op Midden-Java en Oost-Java hadden de Nederlanders een echec geleden; de troepen waren ten gevolge van de vele verplaatsingen en het gemis aan behoorlijke nachtrust volkomen uitgeput, zodat op 8 maart 1942 tot capitulatie moest worden besloten. De strijd werd echter op Sumatra, onder leiding van generaal-majoor Roelof Overakker, tot 28 maart 1942 voortgezet, waarna ook daar tot overgave moest worden overgegaan. Deze datum is ook het tijdstip waarop aan het bieden van georganiseerde weerstand een einde kwam; in enkele gebieden in de archipel, namelijk Noord-Celebes, Timor en Nieuw-Guinea werd de strijd als guerrilla nog enige tijd voortgezet. Door optimaal gebruik te maken van moderne strijdmiddelen wisten de Japanners ondanks een numerieke minderheid Nederlands-Indië eenvoudig te veroveren. Het Japanse leger telde met 671 gesneuvelden slechts een gering aantal slachtoffers. Aan Nederlandse zijde vielen 2382 doden en werd bijna 60.000 man krijgsgevangen gemaakt.

Zie Verovering van Nederlands-Indië door Japan voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Nederlandsch-Indisch Leger na de Japanse bezetting

Vele krijgsgevangenen werden opgesloten in werkkampen in Nederlands-Indië en ver daarbuiten in door Japan veroverde gebieden en in Japan zelf. In totaal ging het om 37.000 KNIL-soldaten en 3800 militairen van de Koninklijke Marine. Omstandigheden in de kampen waren zeer slecht en bijna 20% van de krijgsgevangenen is daar om het leven gekomen.[5] Veel inheemse KNIL-soldaten werden spoedig vrijgelaten door de Japanners, met uitzondering van diegene welke trouw bleven aan Nederland zoals de Molukse soldaten. Vele andere inheemse KNIL-leden namen juist deel aan het Indonesische hulpleger, dat eind 1942 werd opgericht om het Japanse leger te ondersteunen, in de zogeheten Heiho-eenheden.[6] Tijdens het verdere verloop van de Tweede Wereldoorlog zijn er geen grote gevechtshandelingen meer geweest op het gebied van Nederlands-Indië. Slechts enkele onderdelen van het Nederlands-Indische leger, voornamelijk kleine detachementen die waren gelegerd in het oostelijke gedeelte van de Indische archipel, wisten zich aan de greep van de Japanse overweldigers te onttrekken en naar Australië uit te wijken. Hierbij voegden zich eind 1942 de guerrillastrijders van het Indische leger, die onder commando van luitenant-kolonel N.L.W. van Straten, in samenwerking met de restanten van een Australisch bataljon, in Portugees-Timor hadden geageerd. In de loop der jaren werden de in Australië aanwezige troepen uitgebreid met kleine groepen van de op Nieuw-Guinea, de Bismarck-archipel en andere eilanden in de Pacific bevrijde Nederlands-Indische gevangenen, met uit Nederland en Suriname uitgezonden oorlogsvrijwilligers, O.W.V.'ers en met personeel van de Prinses Irene Brigade.

Omstreeks 1944 werd in Australië in het Victory Camp NIW het eerste nieuwe bataljon KNIL opgericht. Hiermee was de eerste grote eenheid van het nieuwe Nederlands-Indische leger gevormd, bestaande uit de eerste rechterhelft, waaruit later het technisch bataljon werd gevormd, en de linkerhelft (het strijdend gedeelte), dat op 15 november 1944 werd hernoemd tot eerste bataljon infanterie en na de Jungle Warfare School te hebben doorlopen, in de strijd werd gebracht. Onderdelen van dit bataljon namen deel aan de landing op Biak (9 januari 1945), de landing op Tarakan (1 mei 1945) en de landing nabij Balikpapan (1 juli 1945). Op 4 oktober 1945 kwam dit bataljon te Batavia aan en werd in samenwerking met het op 4 oktober 1945 gevormde IIde bataljon (voornamelijk bestaande uit de te Balikpapan bevrijde krijgsgevangenen) bestemd om de omgeving van Batavia onder Nederlandse controle te brengen. Ook uit de uit Singapore en Thailand bevrijde krijgsgevangenen werden gedurende de laatste maanden van 1945 en het eerste half jaar van 1946 bataljons infanterie, batterijen artillerie en genie-compagnieën gevormd. In samenwerking met de uit Nederland gezonden O.V.W.-bataljons hadden deze het doel het Nederlandse gezag weer te handhaven, zowel in een groot deel van Java als in de omgeving van de belangrijkste havenplaatsen in de Buitengewesten.

Het KNIL tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog

Beelden van de ontbindingsceremonie van de KNIL in Jakarta in 1950 en een kranslegging op de militaire erebegraafplaats Menteng Pulo

Met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 ontstond er een machtsvacuüm in Nederlands-Indië. Tijdens de Japanse bezetting had het Indonesische nationalisme een sterke impuls gekregen, onder meer door het oprichten van nationalistische milities. Op 17 augustus riepen Soekarno en Mohammed Hatta als eerste voormalige kolonie in Azië de onafhankelijkheid uit. KNIL-militairen waren als krijgsgevangen verspreid over heel Zuidoost-Azië en Japan, velen waren ziek en verzwakt. In de loop van 1946 werden veel KNIL-militairen weer ingezet voor de komende strijd tegen het Indonesische republikeinse leger. De Nederlandse troepenopbouw ging door tot Juli 1947, en bestond aanvankelijk uit Nederlandse oorlogsvrijwilligers die na de bevrijding van Nederland zich hadden gemeld om tegen Japan te vechten, en later ook dienstplichtige militairen, in totaal 75.000 man sterk. Het KNIL voegde daar uiteindelijk 45.000 militairen aan toe. De oorlog werd gekenmerkt door een zeer ongelijke strijd van zwaar bewapende Nederlanders, tegen slecht uitgeruste en slecht geleide Indonesiërs.[7] Het dodental aan Nederlandse zijde bedroeg 4.500 en aan Indonesische kant 30.000 militairen. Door de Nederlandse inzet van luchtbombardementen en artillerie beschietingen, als ook het vernietigen van leefgemeenschappen kwamen zo'n 70.000 Indonesische burgers om het leven.[7] Het optreden van het Nederlands leger is gekenmerkt als extreem gewelddadig.[8] Het KNIL Korps Speciale Troepen onder commandant Westerling is berucht vanwege de vele executies en moorden op Zuid-Celebes waarbij volgens Indonesische zijde 40.000 burgers zijn vermoord. KNIL-eenheid Gadja Merah (Rode Olifant, een eenheid van voormalige krijgsgevangenen die aan de Birmaspoorweg hadden gewerkt) heeft zich schuldig gemaakt aan standrechtelijke executies en martelingen tijdens de oorlog in Bali.[9] Door deze oorlog kreeg Nederland kritiek van de Verenigde Naties en later ook van de Verenigde Staten. De VS dreigden de economische hulp, die Nederland kreeg voor de wederopbouw en het omhoog brengen van de welvaart, in te trekken. Hierdoor gedwongen ging Nederland in 1949 na langdurig onderhandelen over tot erkenning van de Republiek Indonesië en dus de onafhankelijkheid van Indonesië. Het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger hield in juli 1950 op te bestaan overeenkomstig de afspraken die waren gemaakt op de Rondetafelconferentie in Den Haag. Officieren, kader en manschappen gingen over naar de Koninklijke Landmacht, of naar het leger van de Republiek Indonesië of naar Nederland gezonden. De tradities van het KNIL leven voort in het Regiment van Heutsz.

Bij de ontbinding bestond het KNIL uit Indische Nederlanders, Zuid-Molukkers, Indo-Afrikanen, Toegoenezen, Surinamers, Antillianen en Armenen.

Zie Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Na de ontbinding van het KNIL

Molukse KNIL-militairen

De traditie was dat lokale militairen van het KNIL bij ontbinden van hun aanstelling naar het gebied van afkomst konden terugkeren. Dit stond de Indonesische regering voor Molukkers echter niet toe omdat op Ambon de Republiek der Zuid-Molukken was uitgeroepen. Omdat de Nederlandse regering onder grote druk stond van de Verenigde Naties om het KNIL te ontbinden werd besloten om de circa 4.000 Molukse KNIL-soldaten die naar de Molukken wensten te worden gerepatrieerd op te laten gaan in het reguliere Nederlandse leger. Ze kregen vervolgens het dienstbevel zich met hun circa 8500 familieleden naar Nederland te laten verschepen. Daar aangekomen werden ze uit de militaire dienst ontslagen. Deze oud KNIL-soldaten en hun families werden tijdelijk opgevangen in barakkenkampen met het idee dat zij over een tijd naar de Molukken konden terugkeren. Dit is echter nooit gebeurd. Voor de soldatenfamilies werden uiteindelijk verspreid over Nederland speciale woonwijken gebouwd. De voormalige militairen en hun nazaten hebben zich decennialang met vreedzame en gewelddadige middelen ingezet voor een terugkeer naar de Molukken. Ze poogden de Nederlandse overheid te dwingen zich zonder voorbehoud in te zetten voor een onafhankelijke republiek in de Molukken.

Demonstratie in 1979 op het Binnenhof van oud-KNIL-militairen voor uitbetaling van de soldij.
Zie Geschiedenis van de Molukkers in Nederland voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Rechtsherstel KNIL-militairen

Militairen die krijgsgevangen worden genomen krijgen normaal hun salaris doorbetaald of achteraf met terugwerkende kracht uitbetaald. Na de oorlog bleek dat Nederlands marinepersoneel wel, maar KNIL-militairen geen salaris kregen uitbetaald over de jaren dat ze in krijgsgevangenschap hadden gezeten. KNIL-militairen werden betaald door de toenmalige Nederlands Indische regering, marinepersoneel werd direct door Nederland betaald. De Nederlandse regering erkent dat ze wel recht hebben op achterstallige soldij maar dat met de creatie van de republiek Indonesië deze alle plichten van de oude Nederlands-Indische regering heeft overgenomen. Dit zou betekenen dat Indonesië al deze oud-KNIL-militairen hun achterstallige soldij zou moeten betalen, hetgeen Indonesië echter niet doet. Oud-KNIL-militairen stellen dat Nederland moet betalen omdat zij toen voor Nederland en niet voor Indonesië vochten, ze vochten direct na de oorlog zelfs tegen de nieuwe republiek Indonesië.[10] Oud-KNIL-militairen vechten tot op de dag van vandaag voor erkenning en uitbetaling van hun achterstallige soldij (zie het Gebaar).

Onderdelen van het KNIL (vanaf 1830)

Korps Koloniale Reserve
Wapenschild Militaire Luchtvaart van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Stadswacht/Landwacht
No. 120 (Netherlands East Indies) Squadron RAAF ML-KNIL Badge 1943-1946
1ste Bataljon Infanterie
Wapenschild Korps Speciale Troepen
Nederlandse Militaire Missie

Wapens van het KNIL

Infanterie

Andere Wapens (KNIL)

Dienstvakken (KNIL)

(Hulp)korpsen van het KNIL

Werfdepots van het KNIL

Kaderopleidingen

Diversen

Tweede Wereldoorlog

Indonesische onafhankelijkheidsoorlog

Na de Tweede Wereldoorlog

Commandanten van het Nederlands-Indische leger

Namen In welke rang of betrekking werkzaam geweest levensjaren commandant afbeelding
C.H.W. Anthing generaal-majoor 1766-1823 1815-1819
G.A.G.P. van der Capellen gouverneur-generaal 1778-1848 1819-1819
H.M. de Kock generaal-majoor 1779-1845 1819-1822
J.J. van Geen generaal-majoor 1775-1846 1822-1828
H.M. de Kock generaal-majoor 1779-1845 1828-1828
B. Bischoff generaal-majoor 1787-1829 1828-1828
H.M. de Kock generaal-majoor 1779-1845 1829-1830
J. van den Bosch commandant 1780-1844 1830-1831
H.J.J.L ridder de Stuers luitenant-generaal 1788-1861 1830-1835
F.D. Cochius generaal-majoor 1786-1876 1835-1847
C. van der Wijck generaal-majoor 1797-1852 1847-1849
A.V. Michiels luitenant-generaal 1797-1849 1849-1849
K.B. hertog van Saksen-Weimar luitenant-generaal 1792-1862 1849-1851
G. Bakker generaal-majoor 1801-1869 1851-1854
F.V.H.A. ridder de Stuers luitenant-generaal 1792-1881 1854-1858
J. van Swieten luitenant-generaal 1807-1888 1858-1862
C.A. de Brauw luitenant-generaal 1809-1862 1862 (overleden maar wel al officieel benoemd)
C.P. Schimpf luitenant-generaal 1813-1886 1862-1865
A.J. Andresen luitenant-generaal 1808-1872 1865-1869
W.E. Kroesen luitenant-generaal 1817-1873 1869-1873
N.H.W.S. Whitton luitenant-generaal 1816-1880 1873-1875
G.P. de Neve luitenant-generaal 1823-1888 1875-1879
H.G. Boumeester luitenant-generaal 1831-1894 1879-1883
K.L. Pfeiffer luitenant-generaal 1834-1901 1883-1885
A. Haga luitenant-generaal 1834-1902 1887-1889
Th.J.A. van Zijll de Jong luitenant-generaal 1836-1917 1889-1893
A.R.W. Gey van Pittius luitenant-generaal 1838-1896 1893-1895
J.A. Vetter luitenant-generaal 1837-1907 1895-1897
L. Swart luitenant-generaal 1847-1909 1897-1900
H.C.P. de Bruijn luitenant-generaal 1847-1903 1900-1903
J.C. van der Wijck generaal-majoor 1848-1919 1903-1903
W. Boetje luitenant-generaal 1849-1943 1903-1905
G.J. van Kooten luitenant-generaal 1851-1923 1905-1905
J.C. van der Wijck generaal-majoor 1848-1919 1905-1907
M.B. Rost van Tonningen luitenant-generaal 1852-1927 1907-1909
P.C. van der Willigen luitenant-generaal 1859-1910 1909-1910
G.C.E. van Daalen luitenant-generaal 1863-1930 1910-1914
J.P. Michielsen luitenant-generaal 1862-1916 1914-1916
H.C. Kronouer luitenant-generaal 1863-1932 1916-1916
W.R. de Greve luitenant-generaal 1864-1924 1916-1918
C.H. van Rietschoten luitenant-generaal 1862-1942 1918-1920
G.K. Dijkstra luitenant-generaal 1867-1946 1920-1922
F.J. Kroesen luitenant-generaal 1870-1950 1922-1924
K.F.E. Gerth van Wijk luitenant-generaal 1870-1935 1924-1926
W.A. Blits luitenant-generaal 1874-1949 1926-1926
H.L. La Lau luitenant-generaal 1876-1945 1926-1929
H.A. Cramer luitenant-generaal 1877-1951 1929-1932
J.C. Koster luitenant-generaal 1882-1963 1932-1935
M. Boerstra luitenant-generaal 1883-1953 1935-1939
G.J. Berenschot luitenant-generaal 1887-1941 1939-1941
H. ter Poorten luitenant-generaal 1887-1968 1941-1942
L.H. van Oyen luitenant-generaal 1889-1953 1943-1946
S.H. Spoor luitenant-generaal, vanaf 23 mei 1949 generaal 1902-1949 1946-1949
D.C. Buurman van Vreeden luitenant-generaal 1902-1964 1949-1950

Markante oud-KNIL-militairen

Zie ook