Jan van Beek
Jan van Beek wordt geboren op 3 december 1921 in Raamsdonk (F36) (Akte 221)als zoon van Jan van Beek senior en Berta Mesch. Hij groeit op met twee broers en vier zussen. Kort na de bevrijding van Raamsdonksveer treedt Jan als vrijwilliger in militaire dienst bij de Koninklijke Marine. Volgens zijn familie probeert hij hiermee het verdriet over een onmogelijke liefde te verwerken. In elk geval hoopt hij na terugkeer marinier te worden en in dienst te gaan bij de militaire politie.
Via België en Schotland komt hij in de Verenigde Staten terecht, waar hij in Camp Lejeune bij Jacksonville in North Carolina wordt opgeleid voor de oorlog tegen Japan. Twee dagen na de capitulatie van Japan roepen de Indonesische republikeinen op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid uit van Indonesië. Het reisdoel van de Nederlandse mariniers in de Verenigde Staten wordt verlegd naar Nederlands-Indië, waar ze worden ingezet om de rust en het Nederlandse gezag te herstellen.
De Britse admiraal Lord Mountbatten, opperbevelhebber van het geallieerde South East Asia Command (SEAC), vaardigt met ingang van 2 november een landingsverbod uit voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra, om te voorkomen dat het revolutionaire geweld escaleert tot regelrechte oorlog waar de Britse militairen op de archipel in verzeild zouden raken.
Desondanks vertrekken de Nederlandse mariniers naar de Oost. Op 11 december reist Jan aan boord van het troepentransportschip M.S. Bloemfontein af naar Batavia. Hij legt de zeereis van Amerika naar Indië gedetailleerd vast in zijn brieven naar huis. Kerstavond brengt hij zo met veel vertier door op de Middellandse Zee ter hoogte van Kreta. Ook blijft hij betrokken bij het wel en wee van zijn familie; hij is bezorgd om zijn moeder, maar gesteund door zijn geloof in God is hij ervan overtuigd dat hij behouden terugkeert naar Nederland.
Vanwege het landingsverbod moeten de mariniers uitwijken naar Malakka op het vasteland van Zuidoost-Azië. In de eerste dagen van januari 1946 wordt Jan met de mariniersbrigade driehonderd kilometer ten noorden van Singapore gelegerd op de verlaten rubberplantage Landang Geddes. Begin maart 1946, als de blokkade is opgeheven, worden de mariniers afgezet in Oost-Java ter verdediging van Soerabaja. De mariniers belanden er in felle gevechten met de revolutionairen, maar Jan schrikt het niet af; eindelijk gaat hij doen waarvoor hij gekomen was. Met zijn eenheid wordt Jan ingezet ter verdediging van de sector ten noordwesten van de stad en de weg tussen Grissee en Soerabaja.
Op 19 april 1946 wordt Jan tijdens patrouille nabij de kampong Goenoengsari door een scherpschutter in zijn hoofd geraakt en op slag gedood. Hij is 24 jaar geworden en vindt zijn laatste rustplaats op het Nederlands ereveld Kembang Kuning in Surabaya. Binnen zijn familie bestaat echter twijfel of hij daar ook daadwerkelijk ligt; zijn lichaam zou nooit gevonden zijn.