Jacoba van Beieren

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Jacoba van Beieren
1401-1436
Jacoba van Beieren
Gravin van Holland en Zeeland
Periode 1417-1433
Voorganger Willem VI van Oostervant
Opvolger Filips de Goede
Gravin van Henegouwen
Periode 1417-1433
Voorganger Willem IV van Oostervant
Opvolger Filips de Goede
Hertogin-gemalin van Brabant
Periode 1418-1420
Voorganger Elisabeth van Görlitz
Opvolger Isabella van Portugal
Vader Willem VI van Holland
Moeder Margaretha van Bourgondië
Dynastie Huis Straubing-Holland
Partner Jan IV van Brabant, Humphrey van Gloucester, Frank van Borssele

Wapen van Jacoba.

Jacoba van Beieren, eigenlijke voornaam Jaque of Jacob[1] (Le Quesnoy, gedoopt 17 juli 1401Slot Teylingen, 9 oktober 1436) was gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen tussen 1417 en 1433.

Inleiding - een ongelukkig leven

Een zeer ongelukkige Jacoba

Jacoba van Beieren had geen gelukkig leven, zowel privé als politiek. Ze trouwde vier keer en werd gedwongen haar graafschappen af te staan aan haar neef, de hertog van Bourgondië.

Toen Jacoba vijf jaar oud was, werd ze uitgehuwelijkt aan de zoon van de Franse koning. De beide jongelieden groeiden samen op aan het hof van Jacoba’s moeder Margaretha. Margaretha was een sterke, struise vrouw, die het centrum van de Hoekse machtsbasis vormde en tot aan het einde de touwtjes van Jacoba’s leven in handen had. Jacoba’s Franse echtgenoot stierf jong en Jacoba had dringend een nieuwe gemaal nodig die met kracht haar aanspraken op de graafschappen Holland en Henegouwen kon verdedigen. Margaretha regelde die voor haar.
Het werd haar neef Jan van Brabant. Jan bleek echter een makkelijk te beïnvloeden persoon en hij kwam volledig onder de plak te zitten van Jacoba’s tegenstander: haar oom Jan van Beieren. Het kwam goed uit dat de paus de aanvankelijk gegeven toestemming voor het huwelijk tussen nicht en neef weer introk. Jacoba werd door haar moeder naar het Engelse hof gestuurd om daar een nieuwe huwelijkskandidaat te zoeken, zodat steun vanuit Engeland gegarandeerd werd.
Nog voor haar huwelijk met Jan van Brabant officieel ontbonden was, trouwde ze in Engeland met Humphrey, hertog van Gloucester en broer van de Engelse koning.
In die tijd stierf Jan van Beieren, de tegenstander van Jacoba, onder verdachte omstandigheden. Hij zou vergiftigd zijn. Met de dood van haar kwelgeest was Jacoba echter niet van haar problemen af. Haar aanhang in Holland en Henegouwen was behoorlijk geslonken. Hoe kon een overspelige gravin nu betrouwbaar zijn? Bovendien ontpopte haar neef Filips van Bourgondië zich als nieuwe tegenstander.
De Engelse hulp waar Jacoba op gehoopt had, kwam niet. Humphrey trok zich terug, ontbond het huwelijk en trouwde met een lieftallige dame uit Jacoba’s hofhouding. En ook Jan van Brabant liet zich door Filips inpalmen, waardoor Jacoba helemaal alleen kwam te staan. Ze werd door Filips gevangen gezet in Gent, maar ze ontsnapte door verkleed als man de stad te ontvluchten. Ze trok naar Schoonhoven, waar de Hoekse aanhang haar enthousiast binnenhaalde. Even zag het ernaar uit dat haar spectaculaire ontsnapping de Hoeken nieuwe moed zou inblazen, maar de steden kozen overwegend voor Filips. Gouda, Geertruidenberg en een paar andere steden bleven aan de kant van Jacoba. Wat volgde was een burgeroorlog, die bakken met geld kostte en hele dorpen met de grond gelijkmaakte. Jacoba was blut en haar rol bleek uitgespeeld. In 1433 droeg ze haar graafschappen over aan haar neef Filips van Bourgondië.

In datzelfde jaar trouwde ze voor een vierde keer met de rijke Zeeuwse edelman Frank van Borssele, een Kabeljauw. De laatste drie jaar van haar leven bracht ze in relatieve rust door. In 1437 stierf ze aan de tering (tuberculose). In haar testament had ze bepaald dat ze in Sint-Maartensdijk, waar Frank één van zijn kastelen had, begraven wilde worden, maar evenmin als over haar leven had ze zeggenschap over haar dood. Ze kreeg haar laatste rustplaats in de Haagse hofkapel.

Het verhaal gaat dat Jacoba een buitenechtelijke relatie had met Dirk van de Merwede, de slotvoogd die in 1420 vanaf het kasteel in Geertruidenberg de eigen stad in brand schoot om de burgers te straffen voor het openen van de poorten voor de Dordste Kabeljauwen. Dirk was inderdaad een trouwe Hoekse aanhanger en ontving Jacoba regelmatig op het Bergse kasteel. Hij zou zelfs Jacoba hebben geholpen om te ontsnappen uit Gent en hij stond Jacoba bij in de slag om Alphen, waarna zij hem tot ridder sloeg. Dit zijn de feiten en naar de rest kunnen we slechts raden.

Jeugdjaren

Jacoba werd in 1401 geboren en op 17 juli van dat jaar gedoopt in het grafelijke Kasteel van Le Quesnoy in Henegouwen.[2] Ze was de dochter van graaf Willem VI en Margaretha van Bourgondië. In 1406 werd zij op vijfjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan de Franse prins Jan van Touraine. In 1415, toen zij veertien was, werd dat huwelijk voltrokken in Den Haag. Kort daarop overleed Jans oudere broer Lodewijk van Guyenne, waarna Jan de dauphin van Frankrijk werd, en Jacoba dus dauphine, oftewel kroonprinses van Frankrijk. In 1417 overleed echter ook Jan van Touraine en werd Jacoba weduwe. Enkele maanden later overleed ook haar vader graaf Willem VI van Holland.

Strijd met Jan van Beieren

Jacoba volgde haar vader op zestienjarige leeftijd op, maar haar oom, de Luikse bisschop Jan van Beieren, had ook zijn oog laten vallen op de erfenis van graaf Willem VI. Hij werd hierin gesteund door de Duitse keizer Sigismund, die verdere invloed van de Bourgondische hertogen in zijn gebieden wilde voorkomen.[3] Jacoba, gesteund door haar moeder Margaretha van Bourgondië zocht haar steun bij een andere oom: Jan zonder Vrees, de hertog van Bourgondië en de broer van Jacoba's moeder Margaretha.[4] De strijd tussen Jacoba en Jan VI betekende tevens een oplaaiing van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Onder Jacoba's leiding behielden de edellieden die onder Willem VI gediend hadden hun positie, zij behoorden tot het Hoekse kamp. Daarentegen werd Jan van Beieren door de Kabeljauwse edelen gesteund.[5]

Volgende huwelijken

Intrede te Bergen van Jacoba van Beieren en haar nieuwe echtgenoot Humphrey van Gloucester, tekening uit 1885.

Om haar machtspositie te versterken trouwde Jacoba in 1418 met haar neef in de vierde graad Jan IV van Brabant. Ze kreeg hiervoor toestemming van paus Martinus V. Jan VI van Beieren en zijn partijgenoten protesteerden tegen dit huwelijk. Onder druk van keizer Sigismund werd de pauselijke toestemming later ingetrokken. Na het Beleg van Dordrecht en omdat hij zijn financiële verplichtingen niet kon nakomen, verpandde Jan van Brabant het grondgebied van Jacoba voor twaalf jaar aan haar vijand Jan van Beieren. De Zoen van Woudrichem, een vredesverdrag tussen Jacoba van Beieren en Jan van Beieren, werd ondertekend op 13 februari 1419. Jacoba liet hierop het huwelijk ongeldig verklaren en vertrok in 1421 naar Engeland, waar zij in 1423 in het huwelijk trad met Humphrey van Gloucester, zoon van koning Hendrik IV van Engeland.

Samen met Humphrey ging zij met een leger in 1424 terug naar Henegouwen om de strijd op te nemen tegen haar ex-echtgenoot Jan van Brabant, die gesteund werd door Filips de Goede, hertog van Bourgondië. Het escaleerde in een persoonlijke ruzie tussen Filips de Goede die een duel wilde uitvechten met Humphrey. De koningen van Engeland en Frankrijk vonden dat beide edellieden zich niet in zo'n duel moesten begeven, Filips bleef echter strijdvaardig, maar Gloucester besloot eind april er toch vanaf te zien. Jacoba bleef achter in Henegouwen. Vervolgens begon de inname van Henegouwen (1424-25) en moest zij zich overgeven; ze werd in Gent gevangen gezet.[6] Gloucester steunde zijn vrouw nog wel met Engelse troepen in de Slag bij Brouwershaven in 1426, maar het huwelijk werd al snel daarna ontbonden.

Hernieuwde strijd

Toen haar oom Jan van Beieren in januari 1425 overleed, kwamen de gebieden die hij eerder verpand had gekregen weer bij Jan van Brabant terecht. Echter, onder druk van Filips de Goede, stelde hij in 1425 Filips aan als ruwaard en erfgenaam. Zo zouden de graafschappen aan de hertog van Bourgondië toevallen als Jan kinderloos zou sterven.[5] Dit betekende feitelijk dat deze gebieden onder het gezag van Filips de Goede kwamen.[7] De Hoeken verzetten zich hiertegen en besloten Jacoba van Beieren te bevrijden. De edellieden Spiering van Aalburg, van der Merwede en van Delft van het Schuttersgilde St. Joris van Heusden (opgericht in 1356) slaagden erin Jacoba van Beieren te ontmoeten en met haar werd een ontsnappingsplan gemaakt[bron?]. Jacoba zei niet gestoord te willen worden, omdat ze een bad ging nemen, waarna zij en haar kamenier mannenkleren aantrokken en zo vermomd het kasteel uitliepen waar ze gevangen zaten. Buiten wachtte schildknaap Arnoud Spiering van Aalburg met paarden en het drietal wist te ontkomen via Breda en Woudrichem naar Vianen. Hier ontdeed ze zich van haar vermomming en reisde vervolgens verder naar Schoonhoven waar de Hoeken kort daarvoor de macht hadden gegrepen.[8]

Jacoba van Beieren nam samen met de Hoeken de strijd tegen Filips de Goede weer op in de driehoek Gouda - Oudewater - Schoonhoven. Jacoba wist mede met hulp van Floris van Kijfhoek in september 1425, Schoonhoven te veroveren op de bezetters onder Albrecht Beiling. Ze zou daarna de stad incognito in mannengewaad bezocht hebben. Ze nam haar intrek in het kasteel van Gouda, waarvandaan ze haar strijd ondernam tegen de Kabeljauwen in Holland. Ze won een kleine Slag bij de Gouwsesluis in 1425.[9] Herhaaldelijk vroeg zij om hulp van haar echtgenoot Humphrey van Gloucester, die nog steeds in Engeland verbleef. Het leidde nog tot de slag bij Brouwershaven, maar de weinige hulp die hij kon bieden was niet genoeg. Na de tegenslag bij Brouwershaven profiteerde Jacoba van de opstand die in Kennemerland was ontstaan. Daar bezetten ontevreden boeren Haarlem. Ze toog er met haar leger naartoe om de opstandige boeren te helpen met het beleg op de stad. Ze brak het beleg echter halverwege op, omdat een ontzettingsleger onderweg was naar Haarlem. Dit leger passeerde echter eerst Gouwsesluis, waar een tweede slag plaatsvond. Jacoba steunde de Kennemerse opstandelingen nog minimaal een half jaar daarna, maar met de Slag bij Hoorn werd deze opstand gebroken.[10] Twee jaar later, in 1428, moest ze vrede sluiten. In dit vredesverdrag (de Zoen van Delft) werd bepaald dat Filips erfgenaam van Jacoba van Beieren zou worden en dat zij niet in het huwelijk mocht treden zonder zijn toestemming. Jacoba bleef in naam nog gravin van Holland, maar moest feitelijk vrijwel alle macht afstaan. Haar huwelijk met Humphrey van Gloucester werd in 1428 door de paus onwettig verklaard, omdat zij volgens de Kerk al getrouwd was met Jan van Brabant toen zij met Humphrey in het huwelijk trad.[11] Jan van Brabant stierf echter een jaar eerder, waarmee Jacoba dus weer een ongehuwde vrouw was.

Overdracht aan Filips van Bourgondië

Jacoba van Beieren, door Hendrik van Heessel (15e-eeuwse tekening)

Met Pasen in 1433 deed Jacoba volledig afstand van haar titel als gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen. Vaak wordt beweerd dat dit te maken zou hebben met een geheim huwelijk met Frank van Borssele waarmee zij een van de voorwaarden van de 'Zoen van Delft' schond. Dit is echter niet meer dan een legende.[12] Filips de Goede had haar politiek machteloos gemaakt door haar vertrouwelingen bij haar weg te spelen en hun loyaliteit te kopen. Daarnaast was haar financiële positie ernstig verslechterd.[13] Hierdoor kon zij niet anders dan de landen overdragen aan Filips en kwamen Holland, Zeeland en Henegouwen in handen van de hertogen van Bourgondië. Jacoba kreeg verschillende gebieden en steden, met name in Zeeland, om in haar onderhoud te voorzien. De voornaamste hieruit waren de heerlijkheid Voorne, Tholen en Goes met Zuid-Beveland.[14] Ze kreeg tevens het voormalige graafschap van haar vader Oosterbant in leenbeheer.

Laatste huwelijk en dood

Na de overdracht van haar landen verbleef ze op de landen die haar waren toebedeeld. In het voorjaar van 1434 trad ze in het huwelijk met Frank van Borssele.[15] Dit huwelijk was economisch voor beide partijen gunstig, al was voor Jacoba ook liefde in het spel.[16] Lang heeft ook dit huwelijk niet geduurd. In 1436 werd ze ziek. Na een ziekbed van enkele maanden op het slot Teylingen, stierf zij op 9 oktober 1436 op 35-jarige leeftijd aan tuberculose.

De wens van Jacoba van Beieren te worden begraven in de kerk van Sint-Maartensdijk is niet ingewilligd. Zij werd begraven bij haar voorouders in de Hofkapel op het Binnenhof in Den Haag onder het koor in de kerk. Bij de teraardebestelling van Jacoba in 1436 was de Hofkapel op het Binnenhof vol mensen.[17]

Mythevorming en legendes

Door de eeuwen heen zijn er verschillende mythen en legendes over het leven van Jacoba van Beieren ontstaan.

Gevangen in het Gravensteen

Een mythe is dat gedurende haar gevangenschap in 1425 in Gent Jacoba in het Gravensteen opgesloten zou hebben gezeten. In werkelijkheid werd zij echter ondergebracht in het stadspaleis de Posteerne waar zij in luxe leefde.[18]

Militair bevelhebster

Door de oorlogsjaren 1425-1428 en het harde verzet van Jacoba tegen de hertog van Bourgondië heeft zij in de mythevorming een imago van heldhaftige verzetsstrijder gekregen. Hierbij wordt haar ook de rol van militair aanvoerder toegedicht. Haar werkelijke rol in deze oorlogsjaren ligt echter anders. Zelf heeft zij nooit deelgenomen aan de gevechten of het leger geleid. Dit liet zij over aan haar raadslieden en de leiders van de Hoekse legers.[19]

Geheim huwelijk

Een hardnekkige legende is dat Jacoba en Frank van Borssele al in de zomer van 1432 in het geheim in het huwelijk waren getreden. Volgens de legende zou Filips van Bourgondië Frank van Borssele daarom gevangen hebben genomen, waarna Jacoba al haar bezittingen afstond aan Filips om haar geliefde vrij te kopen. Er is echter geen enkel bewijs voor een geheim huwelijk en dit is dan ook niet de reden waarom Jacoba afstand heeft gedaan van haar bezittingen. Pas in november 1433, een half jaar nadat zij haar landen aan Filips van Bourgondië had overgedragen, was er sprake van een aanstaand huwelijk tussen Jacoba en Frank van Borssele.[20]

Jakobakannetje

Een typisch middeleeuwse kan van Siegburgs steengoed werd in de zeventiende eeuw bij werkzaamheden in groten getale uit de gracht van slot Teylingen in Voorhout opgebaggerd. Een legende zegt dat deze kannetjes door de hertogin zelf, nadat ze door verdriet over het verlies van haar land aan de drank was geraakt, in de gracht waren gegooid. In deze legende zit zelfs geen kern van waarheid, aangezien de kannetjes veelal pas na de dood van Jacoba vervaardigd zijn.[21] Dit soort steengoed wordt sindsdien in Nederland algemeen jakobakannetje genoemd.

Afbeeldingen

Voorouders

De voorouders van Jacoba van Beieren
'
Jacoba van Beieren
Vader:
Willem VI van Holland (1365-1417)
Grootvader:
Albrecht van Beieren (1336-1404)
Overgrootvader:
Keizer Lodewijk de Beier (1282-1347)
Overgrootmoeder:
Margaretha II van Henegouwen (1310-1356)
Grootmoeder:
Margaretha van Brieg (1342/43-1386)
Overgrootvader:
Lodewijk I van Brieg
Overgrootmoeder:
Agnes van Glogau
Moeder:
Margaretha van Bourgondië (1374-1441)
Grootvader:
Filips de Stoute (1342-1404)
Overgrootvader:
Jan II van Frankrijk
Overgrootmoeder:
Bonne van Luxemburg
Grootmoeder:
Margaretha van Male (1350-1405)
Overgrootvader:
Lodewijk van Male
Overgrootmoeder:
Margaretha van Brabant (1323-1368)

Varia

Literatuur

  • Wim Povel. Het felle leven van Jacoba van Beieren, 1991.
  • Joyce Tulkens. Jacoba van Beieren. De nicht van de bisschop, 2001.
  • Antheun Janse. Een Pion voor een Dame, Jacoba van Beieren (1401-1436), 2009.
  • Simone van der Vlugt. Jacoba, dochter van Holland, 2009.
  • Rick Honings & Olga van Marion (red.), Vrouw van het Vaderland. Jacoba van Beieren in literatuur en kunst. Jaarboek van de Kastelenstichting Holland en Zeeland, 2011.
  • D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke. "Jacoba van Beieren (1417-1428) en Jan 'Zonder Genade' van Beieren (1418-1425)", In: Graven van Holland, Middeleeuwse Vorsten in Woord en Beeld (880-1580), 2010, p. 135-145.
  • Éric Bousmar, "Jacqueline de Bavière, trois comtés, quatre maris (1401-1436). L'inévitable excès d'une femme au pouvoir?", In: Eric Bousmar, Jonathan Dumont, Alain Marchandisse en Bertrand Schnerb (eds.), Femmes de pouvoir, femmes politiques durant les derniers siècles du Moyen Âge et au cours de la première Renaissance, 2012, p. 385-455.
  • Edward De Maesschalck. Moed en Tegenspoed: Edelvrouwen in de Bourgondische tijd, 2022.

Zie ook

Externe links