Paardentram
Een paardentram is een tram die wordt voortgetrokken door een trekdier, vrijwel altijd een paard. Het gebruik van muildieren kwam ook voor. In uitzonderingsgevallen werden ook ossen gebruikt.
De paardentram was in veel landen van grofweg 1870 tot 1929 een populair vervoermiddel in veel steden en op het platteland. De paardentram is voortgekomen uit de paardenspoorweg en de omnibus. De paardentram zorgde voor een, voor die tijd, comfortabele en goedkope vorm van vervoer.
De paardentram is in het begin van de 20e eeuw vrijwel overal verdrongen door andere vormen van openbaar vervoer.
Het ontstaan van de paardentram
Het eerste gebruik van een paardentram vond plaats in 1807 in Wales. Het reizigersvervoer vond plaats op een spoorlijn waarover ook kalksteen werd vervoerd. In 1827 werden op het vasteland van Europa paardentrams in gebruik genomen, te beginnen in Frankrijk met de spoorlijn van Saint-Étienne naar Andrézieux in 1827. De langste paardentramlijn die in gebruik is geweest, was die tussen České Budějovice (destijds Budweis), Linz en Gmunden. Op deze 197 km lange lijn verzorgden zeshonderd paarden het vervoer van zout en reizigers. Ten opzichte van de postkoets heeft een paardentram minder rolweerstand en was die niet afhankelijk van de slechte wegen uit die tijd. De sporen waren aangelegd met zo beperkt mogelijke hellingen zodat de paarden zoveel mogelijk vracht konden trekken. Deze economische voordelen waren echter onvoldoende om de aanleg van dure infrastructuur voor personenvervoer te rechtvaardigen, behalve bij intensief vrachtvervoer (voor die tijd). De route van de paardenspoorweg Budweis-Gmunden is tegenwoordig grotendeels een toeristische route. Een deel van de houten spoorbaan is later gereconstrueerd, evenals een voertuig. Bij Rainbach im Mülkreis. Over korte afstand kunnen toeristen meerijden.
De echte doorbraak zou plaatsvinden in de Verenigde Staten. New York had in 1832 een primeur: Voor het eerst werd een spoorlijn in de openbare weg aangelegd. De rails van deze New York and Harlem Railroad staken 15 cm boven het wegdek uit, wat nogal een obstakel was voor het overige verkeer.
Na de uitvinding van de groefrails in 1852 konden de rails op gelijke hoogte met het wegdek worden aangelegd. Dankzij deze uitvinding nam de aanleg van tramlijnen een hoge vlucht. Alphonse Loubat, wiens uitvinding van de groefrails zorgde voor de doorbraak van de tram
De eerste paardentram in Nederland reed in 1864 tussen Den Haag en Scheveningen. De eerste paardentram in België reed in 1869 in Brussel tussen het Ter Kamerenbos en de Schaarbeeksepoort.
In de jaren die volgden werd de paardentram erg populair. In veel landen kwamen wetten die bepaalden dat tramlijnen aan minder strenge regels dan spoorlijnen moesten voldoen. In Nederland werd in 1878 de Spoorwegwet zelfs niet van toepassing verklaard voor eenvoudige spoorlijnen, waar ook tramlijnen onder vielen. Ook werd bepaald dat de eenvoudige spoorlijnen buiten het toezicht van de staat vielen. Het werd daardoor gemakkelijk en goedkoop tramlijnen aan te leggen.
De keuze tussen een stoomtram of een paardentram was vaak een financiële kwestie. De aanleg van de trambaan van een stoomtram is duurder, en daar kwam de aanschaf van de locomotieven nog bij. De exploitatie van een stoomtrambedrijf was ook duurder, maar dat hing ook af van de af te leggen afstanden. Daar stond tegenover dat een stoomtram sneller was en zwaardere ladingen kon vervoeren. Op lijnen waar het goederenvervoer een belangrijke rol speelde, werd daardoor sneller een stoomtram aangelegd. Hetzelfde geldt voor langere lijnen. Paardentramlijnen van tientallen kilometers lengte waren een uitzondering. De tramlijn Zuidbroek - Ter Apel was, doordat de paardentram op andere lijnen door stoomlocomotieven was vervangen, zelfs de langste paardentramlijn van Europa. De lijn van Zuidbroek naar Ter Apel was 45 km lang.
Voor de komst van de (paarden)tram was men, in de gevallen dat er geen station in de buurt was, voor het openbaar vervoer aangewezen op trage en (bij wegvervoer) oncomfortabele vormen van openbaar vervoer, zoals de omnibus, de postkoets, trekschuit en de beurtvaart, al hebben deze vormen van openbaar vervoer niet in alle landen bestaan.
De komst van de (paarden)tram werd door veel plaatsen beschouwd als een opheffing uit het isolement. Situatie in NederlandBewerken
In 1878 werd het in Nederland mogelijk, in de Spoorwegwet zo genoemde, eenvoudige spoorlijnen aan te leggen. Dit naast de gewone spoorlijnen en de lokaalspoorwegen. De bepalingen uit de Spoorwegwet waren in het geheel niet van toepassing op de eenvoudige spoorlijnen, maar daar stond tegenover dat de asdruk niet meer dan 10 ton mocht zijn en niet harder gereden mocht worden dan 15 km/h.
Vanaf dat moment werd de (paarden)tram populair.
Zie ook: Omnibus en Vervoer in “De Langstraat”
Bron: Terry van Erp